302
vau het parlementelke groote maatregeldie doorgezet -werd elke
groote verbetering, elke schrede in de hervorming van het kiesrecht,
elk toegeven aan de wenschen van het volk vond den hevigsten te
genstand bij den Hertog van Wellington en werd wet, ondanks zijn
tegenstand en zijne klachtendat Engeland's veiligheid daardoor ge
vaar liep. Eu toch is er thans ternauwernood één schoolknaapdie
niet weet, dat wij juist aan deze maatregelen de veiligheid van ons
vaderland te danken hebben. De ervaring, die groote proefsteen der
wijsheid, heeft voldoende bewezen, dat die groote plannen, waarte
gen zich de Hertog van Wellington zijn leven lang verzet had" (en
die ook door Bosscha in zijne Schets der Alcjemeene Geschiedenis
met bedenkelijk hoofdschudden vermeld worden), //niet alleen nuttig
en raadzaam, maar volstrekt noodzaakiijk waren.
Die staatkunde, welke den volkswil weerstaat en voortdurend
door hem werd aangeraden, is juist dezelfde zoo als zij sedert het
congres van Weenen in alle rijken, behalve Engeland, is gevolgd
geworden. De uitkomst dezer staatkunde is tot, onze leering, in de
geschiedenis opgeteekend; zij is gebleken bij die groote uitbarsting
van den volkshartstocht, die in het oogeublik van zijn toorn de
meest trotsche tronen omver stiet, koninklijke familiën ter zijde
wierp, edele huizen ten ondergang voerde en schoone steden ver
woestte. En zoo de raad van onzen grooten generaal gevolgdzoo
aan het volk zijn billijke eisch geweigerd was geworden, zoude de
zelfde leering in de geschiedrolleu van ons vaderland opgeteekend
staan, en wij hadden zeer zeker de gevolgen van de vreeselijke ramp
niet kunnen ontgaan, waarin de onwetendheid en zelfzucht der heer-
schers nog vóór weinige jaren een groot deel der beschaafde wereld
wikkelden."
Hoo'ren wij nu Stockmar in zijne Benkvmrdigkeiten uit den tijd,
toen hij Wellington als eersten minister kende:
//Ik wachtte af om te weten, hoe Wellington gebruik zou maken
van de hooge stelling, die zijne verdiensten en zijn geluk hem ver
worven hadden, ten einde den maatstaf te hebben voor zijn persoon
lijke waarde. Maar ik had niet veel tijd en geen groote moeite
noodig om te weten, dat zijne kalmte, die voortsproot uit een na
tuurlijke ongevoeligheidgeen weerstand zou bieden aan de bedwel
mende uitwerking van de vleierij waarvan hij het voorwerp was. Zijne
zelfkennis verminderde meer en meer. Zijne behoefte tot handelen en
heerschen verried zich altijd meer, zoodat men hem, bedrogen door
de taal zijner bewonderaars, ongeduldig en uit eigen beweging de