307 dekken, en de ofl'ers worden onophoudelijk zwaarder. Vóór weinige jaren was het slechts 20 millioen en op dit cijfer grondt de heer de Courcy zijne berekeningen, maar de staatkundige gebeurtenissen hebben den toestand zeer verergerd. De omwentelingen, die altijd hare terug slag hebben in de bureelen van de ministers, hebben een groot getal verwijderingen uit den dienst ten gevolge gehad; dus zooveel meer pen sioenen te betalen. Men heeft, en terecht, bezuinigingen willen aanbrengen; dus weder verwijderingen uit den dienst en zooveel te meer te betalen pensioenen. Ook is de toekenning of liquidatie van een pensioen eene omslachtige, veel tijdroovende zaak, die véle moeiten vereischt, en die men slechts vlug afgedaan krijgt door eene soort van gunst. Het moest een recht zijn en een recht, dat voor allen gelijk is, want de ambtenaar, die geregeld de kortingen ondergaan heeftis schuldeischer van den Staat. De wet van 1853, die den ambtenaar eene te grootere gunst schijnt te bewijzen, naarmate het supplement of de aanvulling, geleverd door de algemeene fondsen van den Staat, aanzienlijker is, berooft hem inderdaad van wat hem wettig toebehoort of behandelt hem hard vochtig, De een vraagt na 20 jaren en meer dienst zijn ontslag, omdat hij eene maatschappelijke stelling vindt, die beter is voor zijne gezondheid of zijne belangen; de inhoudingen, die hij gedu rende 20 en meer jaren geregeld ondergaan heeft, zijn ten eenetimale voor hem verloren; hij mag er geen recht op doen gelden en ont vangt niets. Een ander sterft na 30 jaren dienst, op het oogeublik dat hij zijn pensioen zou trekken; zijne spaarpenningen (want de korting is eene gedwongene besparing) zijn vernietigd of bijna ver nietigd; zijn gezin ontvangt, in de gunstigste gevallen, slechts het minste deel van de rente. Een derde neemt zijne rustwaarnaar hij zoo lang heeft gehunkerd; na 2 jaren sterft hij, de afmatting en de verandering van gewoonten verhaasten zijn uiteinde, en hij daalt ten grave, gelijk zooveel bestuurders van nijverheids-onderne mingen, zonder den tijd gehad te hebben de vrije oogenblikken te ge nieten, die een leven van arbeid zijnen ouderdom had bereid- Maar tusschen hem en den bestuurder der nijverheids-inrichting is een groot onderscheid; deze laat stervende aan zijn gezin de welvaart na, die hij geschapen heeft; de gepensioneerde laat minder na dan hij had, laat slechts voor een' bepaalden tijd na of laat zelfs niets na. De ontwerpers der wet van 1853 hadden zich een moeielijk op te lossen vraagstuk voorgesteld, namelijk dat van een' eenvormigen regel *n de plaats te stellen van het bont geheel der pensioen-kassen, die

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 314