344 Zoodra het sergeant Tessers gelukt waseene palissade uit te rukken, drong hij de versterking binnen, gevolgd den 2e stuurman der marine D. Westdijk, St. no. 10000, den fuselier J. C. Burghard, Alg. St. no. 45747, den schiemansmaat D. Christiani, St. no. 6320, en den luitenant-ter-zee H. J. J. Kempe, op wien onmiddellijk het overige der kolonne volgde. Uit een mortier onder den sergeant Jansen, Alg. St. no. 50460, werden den vijand, die op 't laatste oogenblik met den grootsten spoed de versterking verlaten had, een paar gra naten achterna gezonden. Onmiddellijk zond de kommandant eenige patrouilles in den omtrek uit, om het terrein te onderzoeken, waarbij nog een paar versterkte huizendie als voorwerken moesten dienen, ontdekt en terstond vernield werden. Het was omstreeks 6 ure toen de hoofdversterking in onze han den viel. Eenige oogenblikken na de inneming der bentingvernam men van den anderen oever der rivier, waar de artillerie en ambulance, met koelies en bedekking waren achtergebleven, kanon- en geweervuur. Dat vuur was gericht geworden uit den houwitser en door de tirailleurs van luitenant Ponstijn, toen men den vluchtenden vijand onder zijn bereik kreeg. De kapitein Koops zondvoor alle zeker heid, den leu luitenant von Schmidt auf Altenstadt met 30 ge wapende manschappen ten spoedigste ter hulp, en deed voorts den Hst mededeelen om geschut, ambulance en voorraad met het overige Uer kolonne in en nabij de benting over te brengen. Ten ruim 7 ure was alles daar vereenigd. Het beste vertrek werd voor de gekwetsten en zieken ingeruimdhet geschut bekwam op de meest geschikte punten eene plaatsing, de troepen werden in en om de benting verdeeld. De versterking bestond uit eene vier kante gepalissadeerde redoute van 50 pas zijde, en eene voor liggende gracht, welke nagenoeg voltooid was; het geheel overvloe dig met randjoe's en versperringsmiddelen omgeventerwijl zich daarbinnen eene groote ruime woning op palen bevonddie aan de vijandelijke hoofden tot verblijf had gediend. Tal van fraai versierde legmatjes en voorwerpen van huisraadverscheidene oude geweren en donderbussen en een zeldzaam groote olifantstand, (zoogenaamde tanda betoea)waaraan de Inlanders groote waarde hechtenvielen den onzeu ten buit. Ook werd een groote hoeveelheid padie ge vonden. Volgens later ingekomen berichten zouden de drie vroeger ge noemde hoofden en vele van minderen rang zich in de benting hebben

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 351