345 opgehouden, en was het verlies des vijands vrij belangrijk geweest, vooral door het kartetsvuur. Onze troepen, zoowel de land- als zeemacht, hadden zich uitste kend gehouden, de kommandant was over hun gedrag bijzonder te vreden. Bij de ambulance had de Europeesche korporaal hospitaalbediende J. Hollebrandse, Alg. St. no. 54034, zich door zijne goede zorg voor de gekwetsten onderscheiden. De konstabel van de marine H. Braggaar, St. No. 5229, die als stukskommandant bij den houwitser was ingedeeld, kweet zich uit muntend van zijnen plicht. In de benting te Timbang Langkat was een brief aangetroffen van de Datoes Ketjil en Dalil en van Soelang Barat aan Stia Radja, hoofd van Hamperan Perak, en Sridi Radja, hoofd van Soengal, gericht, strekkende om hunne voorspraak bij den controleur te verwerven, en bevattende tevens eene aanklacht tegen den Sultan van Deli. Verschillende berichten meldden achtervolgens, dat de weerspan nige hoofden met een kleinen aanhang rondzwierven, met het voor nemen, zich naar de groote kampong Selessie te begeven; later, dat zij zich te Sapoeroek,. nabij de grens van Deli, ophielden. Soelong Barat wendde zich nog afzonderlijk tot den pangeran van Langkat, om met dezen een onderhoud te hebben. De volgende dag, 18 Mei, werd besteed om den omtrek te door kruisen, de wapens in orde te brengen, en de troepen gelegenheid gegeven van de zware vermoeienissen der drie vorige dagen eenigszins op hun verhaal te komen. De Pangeran van Langkat kwam dien dag met zijne bende aan, en meldde dat van uit Rantau-betoel op de zijnen was geschotenhij meende echter, dat van daar thans geen tegenstand zou worden geboden. Hem werd met zijne troepen een bivak in de nabijheid aangewezen. De hoofddjaksa van den Sultan van Deli, op wiens medewerking, gelijk vroeger gezegd, ook gerekend was voor de operatie tegen Tim- bang Langkat, verscheen eerst den 20sten Mei met het bericht, dat hij tusschen Soengal en Sapoe idjoe eerst lang gedoold had. eindelijk bij die kampong was aangekomen, alwaar hij tegenstand ondervond, waarom hij haar had ingenomen en vernield alvorens naar Timbang Langkat voort te rukken. De kommandant vermoedde, dat de djaksa deze daad slechts had volvoerd, om zijne flauwhartigheid te bemantelen. Naar aanleiding van de ontvangen berichten rukte .den 19Jen eene sterke afdeeling; samengesteld uit infanterie en artillerie, onder bevel

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 352