404 naar Java zond en vóór haar vertrek derwaarts, onder den naam van Nederlandsch-Indiaansche brigade, in 1815 een roemrijk aandeel aan de slagen bij Quatre-bras en Waterloo had genomenwas een uit de vier wapens samengesteld korps, met het noodige kader officieren Het was een korps, dat hoewel aangevuld door Bengaleesche, Amboneesche en andere niet-Europeesche elementeneen deel bleef uitmaken van de krijgsmacht van het jeugdige koningrijk der Ne derlanden. Die troepenmacht circa 5000 man sterk ging niet naar Indië, om er voor goed te blijven, maar om later, wanneer het eigenlijke Indische leger in wording zou zijn gekomen, weder bij het Nederlandsche leger over te gaan. Volgens eene andere lezing, zou een groot gedeelte van de met die troepenmacht naar Indië vertrokken officieren in het denkbeeld hebben verkeerd, dat zij slechts eenige jaren in Indië zouden blijven, om daarna, met hunne korpsen, door officieren en troepeu-afdeelingen vrijwilligers uit het moederland te worden afgelost. Als men ver gis ik mij niet de door den heer W. A. Van Rees beschreven le vensgeschiedenis van den luitenant-kolonel Vermeulen Krieger en die van den kolonel Poland leestzal men daarin het zelfde denkbeeld aantreffen. Ook de brochure van den luitenant-kolonel Baron C. P. H. De SalisEen woord over de vereeniging van liet leger in Ne derland met dat in Nederlandse!-Indië, geeft dat denkbeeld aan. Wat omtrent deze zaak officieel bekend is, weet ik niet. Wellicht wist het toenmalig Nederlandsch legerbestuur zelf niet goedwat met die op de gis af naar Java gezonden troepenmacht moest worden gedaan: of zij de leem moest zijn van het nog te organiseeren Indische leger, dan welgeënregimenteerd zoo als zij was, een gedeelte van het Ne derlandsche leger blijven uitmaken. Volgens DeSalis, vroeger werk zaam aan het departement van oorlog in Indië, was in 1817 niets omtrent de samenstelling vau het Indische leger, noch omtrent de bestemming der Indische brigade bepaald en meende het Opperbe stuur nog aan de tijden den O. I. Compagnie denkende mis schien aanvankelijk, dat Indië geen zelfstandig leger noodig had. Later ik meen iu 1818 is in dat denkbeeld eene verandering gekomen, en die Nederlandsche troepenmacht een deel blijven uitma ken van het Indische leger. Toen werd ook de benaming Indisch leger algemeen aangenomen, en van dien tijd dagteekent die scherpe, maar toch zoo noodzakelijke afscheiding van de beide Nederlandsche legers. Hoeveel krijgsondervinding verscheidene officieren van die Indische

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 411