405
brigade reeds vóór hunne aankomst op Java hadden men vergete
niet, dat velen hunner onder Napoleon I hadden gediend zoo kon
den zij toch, wat praktische bruikbaarheid voor de Indische oorlogen
betrof, niet op ééne lijn gesteld worden met die officierenwelke
reeds hunne diensten in Indië hadden bewezen. De luitenant-gene
raal Cochius, oud-kommandaut van het Indisch leger die in 1816 als
kapitein van de genie naar Indië gingbekende het zelfdat hij met
zoo vele anderen zijner kollega's, de droevige ondervinding opdeed
dat de Nederlandsche officieren geheel afhankelijk waren van offi
cieren, die onder den maarschalk Daeudels gediend hadden en weder
bij het Indische leger waren ingetreden. Zonder hen beweerde
de generaal Cochius hadden wij ons niet weten te redden.
Cochius in libro non edito.
In 1816 was de staf van de Nederlandsch-Indiaansche brigade onder het kommando
van den luitenant-generaal Anthing te Baambrugge.
Die brigade bestond toen uit de navolgende korpsen;
I. Infanterie.
A. Regiment infanterie van linie no. 5, bestaande uit 2 bataillons, sterk 1541
man, onder den generaal-majoor Busman; te Baambrugge.
B. Bataillon bankeurs no. 1, sterk 536 man, onder den 2en kolonel Schenck; te Erpe.
C. Bataillon jagers no. 10, sterk 704 man, onder den kolonel Ranke; te Meire.
D. Bataillon jagers no. 11, sterk 718 man, onder den luitenant-kolonel Knotzer
te Vlierzeele.
II. Artillerie.
Eene batterij artillerie te voet van 6-ponders, sterk 239 man, ouder den kapitein
Riesz; trein te Brirst.
Totaal der Nederlandsch-Indiaansche brigade:
5 bataillons infanterie3499 man
1 batterij artillerie239
te samen. 3738 man.
Zie hierover J. Bosscha «Neerlands heldendaden te land, enz." Deel III, Bijla
gen;en W. A. Van Rees: //Toontje Poland." 2 dln.
Omtrent de indeeling der Indiaansche brigade bij het Nederlandsche leger te velde
in deu veldtocht van 1815, haren opmarsch, na den slag bij Waterloo, met' het leger
der geallieerden naar Frankrijk en hare verdere krijgsverrichtingen in het noorden van
dat land, leze men het werk van Van Löben Seis//Bijdragen tot de krijgsgeschie
denis van Napoleon Bonaparte", Deel IV.
Op 15 Juni 1815 had de batterij artillerie der Indiaansche brigade de volgende
uitrusting bij zich
6 kanons a 6 pd., 2 houwitsers a 24 pd., 3 reserve-affuiten, 9 kaissons voor
kanon, 4 kaissons voor houwitser, 8 kaissons voor infanterie, 1 transport-wagen, -2
bagage-wagens en 1 smids-wagen. Aan munitie: 1044 schoten a 6 pd., 306 blikken-
doozen voor id., 342 granaten a 24 pd., met 360 patronen, 40 blikkendoozen voor id.,
Diet 40 patronen, 126368 infanteriepatronen en 12114 vuursteenen. (Löben Seis.)