Of dergelijke expeditiën ook naar onze West-Indische bezittingen zijn gezonden, is mij onbekend. Toen in 1873 de tweede expeditie naar het rijk van Atjeh zou worden ondernomen en men daarvoor eene voor Indië zeer groote troepenmacht noodig had, was het wellicht te voorzien, dat de wer ving in Nederland, gelet op den korten tijd, die nog vóór den aan vang der krijgsoperatiën beschikbaar was, niet die gunstige resultaten zou hebben, om het Indische leger in eenige maanden tijds van 4000 vrijwilligers behalve de gewone suppletie voor dat jaar zooals door het Indisch bestuur was aangevraagdte voorzien. Er moest derhalve ook naar andere middelen worden gezocht, om in Indië eene voldoende troepenmacht te erlangen. Een der middelen daartoe lag voor de hand. Het ojrperbestuur kon, zonder in strijd te han delen met de grondwet, over het Icorps mariniers beschikken; maar dat korpsmen weet het was en is nog op verre na niet kompleet. He minister van marine kon niet meer dan 300 mariniers met een zestal officieren, 1 officier van gezondheid en 1 officier van adminis tratie, naar Indië dirigeeren. Noor aankomst van dat detachement in Indië, gaf de vice-admi- raal, kommandant der zeemacht in den Indischen archipel, den kom- mandant van het leger kennis, dat het korps, volgens bekomen last van het opperbestuur, ter zijner beschikking stond, zoo dat het der halve, met de landmacht vereenigd, deel kon nemen aan de in No vember 1873 tegen Atjeh te hervatten vijandelijkheden. In 2 korn- pagniën verdeeld, kwam het korps uit Nederland te Padang aan en werd het Eort de Koek als garnizoen aangewezen. Haar, in het heerlijke en koele bergland van Sumatra's-Westkustkon het zich allengs aan den overgang van het Europeesch tot het tropisch klimaat gewennen, alvorens ten strijde te trekken. Bij de organisatie der expeditionaire strijdkrachten voor Atjeh, werden de 2 kompagniën mariniers met 2 kompagniën Europeesche infanterie van het Indische leger tot één korps vereenigd en maakten zij te samen het Imker-half 2e bataillon infanterie uit. Na die ver- eeniging werd Padang het jeugdige korps als garnizoen aangewezen, waar het met de overige infanterie-korpsen van de Ie brigade der expeditionaire troepenmacht werd samengetrokken. 424

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 431