425 Het denkbeeld van het opperbestuur, om die mariniers met de landmacht als één geheel te doen ageeren, was zeer gelukkig. Eere daarom den minister van koloniën, van wien dat denkbeeld uitging en die met de traditiën brakwelke de oud-minister van marine Brocx van de mariniers wilde behoudende heer Eransen van de Putte heeft getoond, het karakter en den werkkring van ons tegen woordig korps mariniers te kennen. Door den loop der krijgsgebeurtenissen in Atjeh, bleef de le bri gade der expeditionaire troepenmacht tot in het begin van dit jaar intact te Padang. Eerst in Januari 1874 kwamen ook de mariniers het eenigste zuiver nationale korps te velde op het terrein des oorlogs aan. Daar hebben zij hunne goede diensten verricht en vooral in den arbeid met schop en spade een uitmuntend voorbeeld aan de overige Europeesche troepen gegeven. Behalve het maken van pa trouilles namen zij deel aan de omtrekking van den Atjehschen Kraton op 23 en 24 Januari en aan de tochten tegen Bital en Ke- tapang Doewa op 12 en 15 Eebruari d. a. v. yan dit jaar. In Maart van dit jaar werden nog 400-» man mariniers in Neder land ter beschikking gesteld van den opperbevelhebber van land- en zeemacht in Atjeh. Door de gunstige wending, die onze krijgsope- ratiën aldaar hadden genomenwerd van dat aanbod geen gebruik gemaakt. Bij den terugkeer van een gedeelte der expeditionaire troepen naar hunne garnizoenen, in April van dit jaar, werd het linker-half 2e bataillon infanterie ontbonden, een detachement van 100 mariniers, ter bewaking van de werkzaamheden voor de oprichting van een vuur toren naar Poeloe Bras, en het overige gedeelte der mariniers weder naar Padang gedirigeerd, om weder te Eort de Koek garnizoen te houden. Daar door de Indische regeering nog geene statistiek der 2c expe ditie naar Atjeh is gepubliceerd, moet ik mij van het rnaken van eenige vergelijking tusschen de uit Nederland gezonden mariniers en de Europeesche troepen van het Indische leger onthouden. Mocht evenwel ooit het nut worden betwist van de uitzending van dat de tachement naar Indië, dan zal de ondervinding het kunnen staven, dat die mariniers, op de wijze waarop men nu van hunne diensten partij heeft getrokken, veel meer nut hebben gesticht, dan wanneer zij over de verschillende schepen van het eskader voor Atjeh verdeeld waren en deel hadden uitgemaakt van de landingsdivisiemet eene

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 432