446 het korps mineurs toch nooit kunnen voorzien in allen pionnierdienst der expeditionnaire tropen. De mineurs en sappeurs zullen dien dienst slechts kunnen verrichten voor zoover betreft die werkzaam heden, welke speciale, technische kennis vereischen. Een groot ge deelte van den pionnierdienst moet door de infanterie worden verricht. De infanterist zal dus geoefend moeten worden in: lo. Het maken van tirailleurloopgraven en tirailleurputten in ver schillende grondsoorten 2°. Het maken van schietgaten in planken, heggen, dunne muren en in (natuurlijke of opgeworpen) borstweringen; 3°. Het voor de verdediging inrichten van huizen, het vernielen van toegangen en bruggen 4°. Het maken van verhakkingen en het in bruikbaren staat bren gen van gedeeltelijk vernielde bruggen en wegen. In deze werkzaamheden moet de man zich, desvereischtzelf kunnen behelpen. Zijn er mineurs beschikbaar om hem daarin ter zijde te staan, des te beter; maar men mag daarop niet rekenen. De oefening in vredestijd in de meest eenvoudige pionnierwerk zaamheden is dus voor den infanterist noodig. De geoefende pionnier heeft voor hetzelfde werk niet de helft van den tijd noodig als de ongeoefende. Zoodanige practische vorming is o. i. ver te verkiezen boven het «tewerkstellen van soldaten aan Geniewerken", dat de Genie niet baat en de militaire vorming, de opleiding voor den oorlog, evenmin. Dus «practische oefeningen" in de eenvoudigste pionnieroefeningen in vredestijd, en toepassing van het geleerde in oorlogstijd. Voor die toepassing zijn gereedschappen noodig, en weleen schop voor graafwerk, een korte handbijl voor het kappen van hout, het opruimen van heggen, het maken van verhakkingen en dergelijke, een pik voor het losmaken van harden grond en voor het maken van gaten in dunne mureneenige zagen, spijkers en touw voor verschillende werkzaamheden. Als schop zal die van Linnemann het beste voldoen; de handbijl kan aan de rugzijde een punt hebben om als pik te dienen. Ieder man kan echter niet met alle benoodigde gereedschappen worden uitgerust. Daarom wordt de volgende indeeling voorgesteld: a. schoppen en handbijlen (tevens pikken), van ieder de helft, voor alle ongegradueerden (met uitzondering der tamboers en hoorn blazers), zoodat bij elk rot één schop en één bijl aanwezig is;

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 455