DE INDISCHE BRIGADE. Vervolg van blz. 434 en slot). IV. De ongelukkige afloop der eerste expeditie tegen het rijk van Atjeh bracht ook de gemoederen in Nederland in beweging. Ons geleden echec moest zoo spoedig en zoo glansrijk mogelijk worden gewroken. Om daartoe te gerakenbehoorde het Indische leger in de eerste plaats versterkt te worden; versterkt niet alleen op de bekende wijze door eene buitengewone werving van vrijwilligers in Europa en deze met den meesten spoed als suppletie-troepen naar Indië te zenden, maar ook nog langs een anderen weg, volgens een systeem waarvan ook het Nederlandsche leger profijt kon trekken. Met dat systeem werd de volksvertegenwoordiging gerustgesteld; nu had men voorloopig iets gedaan, nu had men goede waarborgen gevonden voor eene behoor lijke versterking van het Indische leger in bange tijden. Zoo is het geschied. In Mei van het jaar 1873 legde de minister van koloniën in de Tweede Kamer zijn plan bloot, dat hij een korps militairen wilde oprichten, geschikt en gereedom wanneer noodignaar de koloniën en overzeesche bezittingen gezonden te worden tot aanvulling of tijdelijke versterking der strijdkrachten aldaar. //De noodzakelijk heid over een dergelijk korps te kunnen beschikken" zeide de minis- ten in zijne memorie van toelichting //wordt in deze bijzondere tijdsomstandigheden zoo levendig gevoelddat zij inderdaad geen bijzonder betoog schijnt te behoeven." Toen had de minister wel is

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 483