480 lezen, daaruit iets over te nemen, dit door een proces van eigen en geleende denkbeelden te verwerken, om daarna met het verkregen mixtum den omtrek te schetsen van een portretdat ik aan de goed keuring van den heer De Roo onderwerp. Als de geachte afgevaardigde uit Leeuwarden in het gebouw der volksvertegenwoordiging stil zitdat hij niet dikwijls doet is hij een weinig beteekenend manin dezelfde verhouding tot Gerard Keller staande als David tot Goliath. Maar nauwlijks staat hij voor den katheder of men hoort in hem den militairen Eavre of Gambetta en uit die matte oogen van zoo even straalt eene kracht van ziel tot overspanning toe, een geestdrift voor al wat groot, schoon en goed is, onafhankelijk van tijd of luim. Hij is natuurlijk en ongedwongen, niet slechts uit afkeer van veinzen, vleien, gemaakte deftigheid en humbugmaar ook omdat het hem niet mogelijk is als hij zich niet op- windt zich anders te vertoonen dan hij is. Ylug van bevatting soms al te vlugwaar hij personen en zaken in hem geheel onbekende toe standen moet beoordeelen gelukkig in uitdrukking en gemakkelijk in daarstellingkost de arbeid van uren hem niet meer dan oogenblikken. Als krijgskundige werd hern reeds vroeg door Knoop en het onpartij dig gedeelte van Nederland's officieren de rang aangewezen, dien hij verdient en eenmaal zal hebben. Zijne militaire pennevruchten worden onder de parelen der Nederlandsche krijgskundige geschriften gerang- schicht. Als mensch ontbreekt hem de takt, om zijne antagonisten niet tot zijne vijanden te maken. Ook hij kan de zijne tellen, vooral bij de hoogere rangen van het leger en wellicht ook bij de ondergeschikte ambtenaren van het ministerie van oorlog, die hij telkens bij de behan deling der begrooting veel soesali veroorzaakt. luk op des krijgs- ministers betrekking, doet hem geene lage baatzucht zijn borst zwellen van minder eerlijke plannenom eenmaal een der zeven zetels aan de groene tafel machtig te wordenbij dat egoïsme speelt 's lands be lang de hoofdrol. Wel jaagt hem, bij al zijne illusiën, van binnen eene beredderende onrust, maar eene onrust met sporen en prikkels van een outoombaren ijver, een onweerstaanbaar plichtgevoel en een edel streven naar het volmaakte. Moge dat streven niet altijd de algemeene goedkeuring wegdragen, hij heeft een vaderlandsch hart en een vaderlandsch hoofd daarbij. Ik keer tot de nota van den heer De Roo terug.- De oprichting van eene Indische brigade is niet alleen nuttig en noodzaklijk zegt

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 489