483 waaraan trouwens veel ontbreekt niet te groot is. Het sterkte- cijfer berust in allen gevalle niet op Je behoefte van onze hedendaagsche marine aan zee-soldaten. Men moet dat korps dus verminderen en in overeenstemming brengen met de sterkte der marine, zooals die thans is, en het, op den in 1856 door de wetgevende macht inge slagen weg, bestemmen voor eene reserve van het Indische leger. Wil men eene Indische brigade oprichtendan behoort de allereerste vraag te zijn of men daarvoor wel 3000, 4000 of 5000 vrijwilligers bij elkander kan krijgen. Het Nederlandsche leger heeft een te kort van meer dan 50 pCt. aan vrijwilligers en het korps mariniers is niet voltallig te houden. Maar dergelijke argumenten zijn den heer De Roo nimmer zeer afdoende voorgekomen. Waarom kan men geene vrij willigers krijgen Omdat men niets voor hen doetzegt hij. Heeft men er geld voor over, dan krijgt men ze ook. Dit heeft de ondervin ding in 1873 ons iutasschen anders geleerd, toen men voor ƒ240 handgeld en eene verbindtenis van slechts Zeejaren met de grootste moeite 4000 vrijwilligers en onder hen nog vele vreemdelingen voor het In- In de zitting der Tweede Kamer van 3 December 1855 bij de behandeling der begrooting van marine voor 1856 zeide de heer Storm van 's Gravesande" "zou men ool£ niet kunnen en moeten overgaan tot de uitbreiding van het corps mariniersIn het afgeloopen jaar heb ik dit reeds met een enkel woord aangeroerd en de minister heeft toen gezegd, dat hij nog geen tijd had gehad die zaak te onderzoeken, hetgeen ik toen alleszins kon billijken. Nu is door hem eene soort van uitbreiding van het corps voorgesteld, maar die uitbreiding met slechts eene compagnie heeft hoegenaamd geene beteekenis, zij heeft alleen ten doel de werven een weinig beter te doen bewaken. Hetgeen ik bedoel is eene zoodanige uitbreiding, dat men steeds een corps beschikbaar hebbe om (gelijk bij voorbeeld in 1849 voor de 3<= Balische expeditie) naar Indië te kunnen zenden. Niet zoozeer nog voor de verdediging tegen eenen aanval van buiten door eenen Europeesehen vijand maar voor andere gevallen. Zulk een corps zou van uitstekend nut zijn. Iu Frankrijk en Engeland bewijzen die infanterie en artillerie de marine de gewichtigste diensten, en in Frankrijk zijn zij zelfs uitsluitend met de bewaking der koloniën belast." Daarop antwoordde de minister van marine: «Ik beaam ten volle des sprekers ge dachten over het wenschelijke van eene uitbreiding van het corps mariniers. Tot de uitbreiding, welke ik nu heb voorgesteld, zal ik echter reeds moeielijk kunnen geraken door het gebrek aan vrijwilligers; wanneer de wet op de militie mocht tot stand komen, hoop ik die gewenschte uitbreiding gemakkelijker te zullen verwezenlijken." (Zie Bijblad der Nederlandsche Staatscourant 1855/1856.) Hetgeen de heer Storm zegt, dat de infanterie en artillerie de marine in Frankrijk uitsluitend met de bewaking der koloniën werden belast (ik spreek van 1855) is minder juist. In Cayenne, op Martinique en Reunion enz. had men ook koloniale troepen. De mariniers bij de 3® Balische expeditie vormden geen afzonderlijk korps; zie: J. O. H. Arntzenius, «De derde Balische expeditie in herinnering gebracht."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 492