491 gade haar advies geven. Hoe dat advies zou geluid hebben, indien de ministerieele opdracht duidelijker ware geweest, indien tot de kom missie ware gezegd geworden, dat zij op den voorgrond moest stellen de al of niet mogelijkheid of wenschelijkheid der oprichting van dat korps, kan men afleiden uit de bewoordingen, waarin die kommissie het slot van haar rapport heeft ter neder gesteld: //De kommissie meent haar rapport niet te mogen sluiten, zonder te hebben vermeld dat zijbij hare overwegingen omtrent de inrichting der Indische brigade, in 't bijzonder omtrent de voordeelen, aan de dienstneming bij de brigade te verbinden, niet verzuimd heeft te letten op de gevol gen, welke de oprichting der Indische brigade op den voorgestelden voet hebben zou voor het Nederlandsche leger. De kommissie is overtuigddat de brigade niet tot stand zal komen wanneer minder gunstige voorwaarden voor de dienstneming worden gesteld, dan door haar zijn voorgedragen. Maar wanneer hare voorstellen worden gevolgd, dan zal men bij de Indische brigade op veel gunstiger voorwaarden dienen dan bij het Nederlandsche leger. Het is dus te verwachten, dat de weinige vrijwilligers, die het Nederlandsche leger nog telt, allen bij de Indische brigade zullen overgaan, wanneer niet betere voorwaar den worden gesteld ten aanzien der vrijwillige dienstneming, en wan neer niet beter wordt voorzien in de betaling en de verpleging van den soldaat en vooral van het kader bij het Nederlandsche leger. Met andere woorden, het is te verwachten dat, zonder die voorzieningen, door het oprichten der Indische brigade, de behoorlijke instandhouding van het Nederlandsche leger zeer ernstig zou worden bedreigd. Ik moet het daarom betreuren, dat de kommissie aan de minis terieele opdracht geene ruimere beteekenis gegeven en aan de haar gedane vraag in wiskundigen zin gesproken geene negatieve waar de gesteld heeft. Men neemt het mandaat van lid eener kommissie niet aan, wanneer men zich niet kan vereenigen met het gronddenkbeeld der haar gestelde opdracht; want bij de gevestigde overtuiging, dat dit Etronddenkbeeld onuitvoerbaar is, wordt alle arbeid, daarop gebouwd, onvruchtbaar en nutteloos. Yolgens mijne opvatting van de wijze, waarop de kommissie zich van hare taak had behooren te kwijten, had zij wel degelijk in de allereerste plaats in beschouwing moeten treden over de al of niet noodzakelijkheid en wenschelijkheid van de oprichting der Indische brigade. Dit stond op den voorgrond, dit was de basis van haren arbeid, en zonder fondamenten kan toch bezwaarlijk worden gebouwd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 500