524, voorzien dan tijdens de oprichting van hun korps. Onze mariniers zijn zee-soldaten. Wanneer zij twee jaren in de koloniën (aan wal) blijven, dan bederven zijwordt er gezegd. Waarom bederven zij niet in garnizoen te Amsterdam, aan het Nieuwe Diep, te Rotterdam, Hel- levoetsluis of Yiissingen? Dat zij in de koloniën bedorven zouden wordenis volstrekt nog niet bewezen engeloof ikook moeilijk te bewijzen. Zelfs al werden zijdoor een minder lang door hen ge- wenscht verblijf in de koloniën, als zee-soldaten wat minder bruik baar dan wordt dit nadeel ruimschoots opgewogen door het voor deel, dat Nederland zal hebben van 't bezit zijner infanterie en artillerie de marineeen korps, dat het West-Indisch legertje kon vervangen en in geval van nood de Oost-Indische krijgsmacht bijstaan. Maar de adat kan moeilijk veranderd worden Wanneer men in tijd van nood de Indische strijdmacht met geoe fende troepen uit Nederland wil bijstaandan voldoet het korps ma riniers, mits behoorlijk uitgebreid, even goed aan dit door de regee ring gesteld vereischte als een gedeelte van de Indische brigade. De jaarlijksche suppletie voor het Indische leger voortaan te doen bestaan uit geoefende manschappendie één jaar miustens onder de wapens zijn geweest, alvorens naar Indië gezonden te worden, moet ik goed keuren maar dit is niet van zulk een overwegend belang voor de koloniën, dat het een der motieven moet zijn, om de oprichting der Indische brigade in Nederland te wettigen. Volkomen geoefend voor het Indische leger zal dit korps toch nimmer zijn hij aanhomst in Indië men make zich daarvan geene illusiën en met die soi- disant geoefende suppletie-troepen van het Harderwijksehe werfdépöt heeft het Indische leger het tot den huidigen dag, zonder nadeel voor de koloniën, vrij wel kunnen stellen. Zij hebben, b. v. in 1873, kort na hunne aankomst in Indië naar het terrein des oorlogs van Atjeh gezonden, daar wellicht even goed hun plicht gedaan en vol daan als zeer geoefende troepen van een 'gehalte als dat van de Indische brigade of eenig ander geprivilegieerd korps in Nederland. De strekking van mijne beschouwingen is, voor de belangen van het Indische leger op te komen, maar niet om protest aan te teekenen O O Integendeel, ik geloof dat de ondervinding zal leeren, dat het detachement maiiniers, dat in 1873 onder den kapitein Aan Braam Honckgeest naar Indië is ge zonden en tijdens de 2e expeditie tegen Atjeh een deel van het leger te velde heeft uitgemaakt, er bruikbaarder op geworden is.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 533