538
Hoofdstuk III. Over de middelen om den vijand afbreuk te
doen; wat zijn geoorloofde en ongeoorloofde middelen.
1. De wetten van den oorlog kennen aan de oorlogvoerende par
tijen geene onbegrensde vrijheid toe ten aanzien van de keuze der
middelen om aan elkander afbreuk te doen.
2. Op grond van dit beginsel worden verboden
a. het gebruik maken van vergiftigde wapenen of het voortplanten
van vergif op welke wijze ook in 's vijands land;
5. het vermoorden door verraad van tot 's vijands leger behoorende
personen
c. het dooden van een vijand, die de wapenen heeft nedergelegd
of weerloos is geworden, zullende in het algemeen voorts door de
oorlogvoerende partijen niet mogen worden aangekondigd, dat zij
geen kwartier zullen geven; zulk een ernstig besluit kan alleen
worden toegelaten als represailles voor vroeger gepleegde wreedheid
of als een maatregel van noodweer terwijl de legers die geen kwartier
geven, ook wederkeerig geen kwartier kunnen vergen;
d. de bedreiging met het over de kling jagen tegen een garnizoen
dat eene versterkte plaats met volharding verdedigt;
e. het gebruik van wapenen die onnoodige pijnen veroorzakenzoo
als projektielen met gestampt glas of andere voorwerpen gevuld,
waardoor onnoodig lijden wordt teweeg gebracht;
het gebruik van ontplofbare kogels van minder dan 400 gram
men gewicht en van projektielen, met brand verwekkende stoffen gevuld.
3. Tot de geoorloofde middelen van afbreuk behooren
a. alle operatiën van den grooten en kleinen (partijgangers-) oorlog;
l. de vermeestering en vernieling van hetgeen de vijand noodig
heeft om oorlog te voeren en zijne strijdkrachten te onderhouden
e. het vernielen van alles wat het welslagen der krijgsoperatiën in
den weg staat;
d. alle soorten van krijgslisten, met uitzondering van het misbruik
maken van de vlag, het vaandel, de uniformen of uiterlijke kentee-
kenen (legerteekenen) van den vijandstellende zijdie deze middelen
aanwenden om den vijand te bedriegenzich buiten de bescherming der
krijgswetten
e. het gebruik van alle mogelijke middelen om aangaande den vijand
en zijn land te worden ingelicht.