558 ware, onschatbare kennis mede te deelen. Gelijk in vorige eeuwen de koning alles was en het volk nietszoo vullen in de geschiedboe- ken van het verleden de handelingen van den koning de geheele schilderij, waarbij het nationale leven slechts een donkeren achter grond vormt. En eerst nu, dewijl welvaart der volken meer dan die der heerschers het overwicht heeft in de denkbeelden beginnen de geschiedschrijvers zich onledig te houden met de verschijnselen van den maatschappelijken vooruitgang. De kennis, waarop het werkelijk aankomt, is die van de natuurlijke geschiedenis der maatschappij- Wij hebben behoefte aan al de feiten, die ons helpen begrijpen, hoe eene natie opgegroeid is en zich-zelve georganiseerd heeft. Laat ons dus in de eerste plaats een verslag hebben over haar bestuur met zoo weinig mogelijk vertellinkjes omtrent de personendie het voer den, en met zooveel mogelijk mededeelingen omtrent zijne samen stelling, de beginselen, de methoden, de vooroordeelen de ontaar ding, enz., die het kenmerkten, en laat dit verslag niet alleen den aard en de handelingen van het staatsbestuur, maar ook van de plaatselijke besturen beschrijven tot in de kleinste vertakkingen. Laat ons dus ook eene gelijktijdige geschiedenis van het geestelijk bestuur hebbenvan zijne organisatie, zijn gedrag, zijne verhoudingen tot den staat, en, hiermede gepaard gaande, de plechtigheden, de geloofs belijdenissen en godsdienstige denkbeelden niet alleen de in naam beledene, maar ook de werkelijk omhelsde, waarnaar men handelde. Laat men ons te gelijker tijd inlichten omtrent de verhouding tus- schen de plaatsen der maatschappijzooals zij zich openbaarden in plichtplegingen titels, groeten en adressen. Laat ons ook wetem wat de andere gewoonten warendie het volksleven buitenshuis en binnenskamers regelden, daaronder begrepen die omtrent de betrek kingen tusschen de twee geslachten en de betrekkingen tusschen ou ders en kinderen. Het bijgeloof, van de meer gewichtige mythen tot de gemeenschappelijk gedragen talismans, moet geschetst worden. Daarna zoude eene ontleding van het stelsel der nijverheid moeten komen, aantoonende, hoe ver de verdeeling van arbeid was opge voerd hoe de ambachten geregeld warenof bij kastenof bij gilden, of op andere wijs; wat de verhouding was tusschen werk gevers en werkliedenwat de middelen van gemeenschap waren, welk gemunt geld of ander circuleerend medium men had. Dit alles be hoorde vergezeld te gaan van een verslag van de kunsten der nijver heid, technisch beschouwd, vermeldende de in gebruik zijnde wijzen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 567