AUDI ET ALTERAM PARTEM.
Dat het voor een geschiedschrijver onmogelijk is, ieders goedkeu
ring weg te dragen, is al weer een keer te meer uit de //Bijdrage
tot de geschiedenis der le Bonische Expeditie in 1859", van de hand
van den generaal Walesongebleken.
Hebben mij de welwillende artikelen, zoowel van de generaals Knoop
en Weitzel wat een generaalspennen in beweging! als van den
heer Van Soest, voorkomende in //de Gids", //de Militaire Spectator"
en het //Tijdschrift voor N. I.", veel, zeer veel satisfactie, betreffende
mijn arbeid verschaft, de alsem wordt mij niet gespaard in het//Mi
litair Tijdschrift" en wordt mij toegediend door eene hand, van welke
ik wel toelichting, waar helderheid, terechtwijzing, waar nauwkeurig
heid in mijn werk ontbraken, verwacht had; maar toelichting zonder
wrevel, en terechtwijzing zonder bitterheid.
En bitter èu wrevelig is gen. W. geweest, dat zal ieder on
bevooroordeelde lezer van zijne «Bijdrage" moeten toestemmen. Ik
wensch hem op dat terrein niet te volgen en zal er voor waken dat,
al moge mij bij de behandeling van sommige zijner zinsneden een
onaangenaam gevoel bekruipenzoo als het mij bij de eerste lezing
gebeurd is, bezadigdheid aan mijn opstel niet zal ontbreken. Dit
zal mij te minder moeielijk vallen, dewijl ik gen. W. steeds als
militair eene onbegrensde achting heb toegedragen en de daaruit voort-
gesprotene genegenheid ook na, of beter in weerwil van zijne bittere
uitvallen, onverzwakt is gebleven. Ik meen ook, bij het schrijven
van de onderwerpelijke geschiedenis aan die gevoelens niet te kort gedaan
te hebbenook daar niet, waar ik ettelijke handelingen van den chef