50
der le Bonische expeditie niet kon goedkeuren. Wel heb ik het
verwijt van bevoegde rechters moeten hooren, dat mijn oordeel
over de le expeditie te welwillend was en hare chefs in mijn werk
er goed van af waren gekomen.
Dat mijn arbeid op geene volmaaktheid kon bogen, dat daarin
onnauwkeurigheden moesten worden aangetroffendaarvan was ik het
eerste en het meest overtuigd. Yan die overtuiging blijkt genoegzaam
uit het beroep, hetwelk op bladz. XIV van het //Voorwoord" aan
mijne krijgsmakkers gericht is, om mij met ontwaarde leemten bekend
te makenten einde redres door middel van tijdschriften te kunnen
bewerkstelligen.
Gen. W. houde zich overtuigd, dat ook zonder zijn ongeduld, het
welk hij op bladz. 567 van het M. T. zoo duidelijk laat doorscheme
ren, dat ook zonder de daar aan het leger gerichte vraag omtrent mijne
zedelijke verplichtingik zijne bijdrage zoude beantwoord hebben.
Dat ik voor het ongeduld van gen. W. niet vroeger met die
beantwoording voor het militair publiek opgetreden ben ligt in de
lijvigheid der //Bijdrage"ik verlangde daarvan het einde te zien, om
wellicht geen noodeloozen arbeid te verrichten.
Alvorens nu tot de geleidelijke beantwoording en wederlegging
overtegaan, wensch ik de lezers van het Militair Tijdschrift er op
te wijzen, dat de geheele kritiek van gen. W. bijna uitsluitend de
uiting van eene eenige gedachte is, namelijk dat een hem vijandig-
gezind persoon mij berichten zoude medegedeeld hebben, niet met de
waarheid overeenkomende. Daarom groeperen zich in 's generaals
opstel alle pogingen tot bewijslevering van onnauwkeurigheid, waar
onder er enkelen zijn, om toch maar tot een1 lijvigen omvang te
gerakendie van wuftheid en gezochtheid niet vrij te pleiten zijn.
Ter geschikter plaatse zal ik de bronnen der berichten mededeeleu,
voor zoover ik mij die zal kunnen herinneren. Ik meen deze reserve
te moeten makenomdatal heb ik ook inzage van de archieven, ik
te 's Ilage zoobi berg niet officiëele mededeelingen ter mijner beschik
king heb gehad, het onmogelijk zoude wezen, al had ik het meest
ontwikkelde geheugen van de wereld, van die particuliere papieren
een geleidelijk overzicht in de hersenen te hebben.
Dat kan ik al dadelijk verklarendat bij de vele besprekingen en
de uitgebreide correspondentiewaartoe het onderwerp aanleiding gaf,
ook in de particuliere aanteekeningenjournalen, enz., ik nimmer
eene gedachte ontwaard heb, die ook maar in het minst eene vijan
dige stemming ten opzichte van gen. W. aan den dag legde. Bij