576 dering zou men ééne kompagnie zenden. De geschiedenis levert meer dan te veel voorbeelden dat menmisschien uit misplaatste zuinigheid, expedition met eene te kleine troepenmacht heeft aangevangen. En niet, zoo als art. 7 Alg. Order no. 1 van 1874 zegt//dat bij voorkeur officieren van den generalen staf zullen worden aangewezen tot bevelhebbers van expeditiën", maar de op expeditie vertrekkende troepen blijven onder hunne eigene aanvoerders, wordende hun de noodige staf-officieren toegevoegd. Zoo blijft een ieder in zijn eigenaar- digen werkkring. Het kan nimmer voorkomen, dat die troepenaan voerders ongeschikt zouden zijn tot bevelhebber eener expeditiewant officieren, die deze geschiktheid missenkunnen nimmer in aanmerking komen, noch voor bataillons-kommandantnoch voor kapitein-adjudant. Wij vertrouwendat het voor den aandachtigen lezer overbodig zoude zijn, de voordeelen der voorgestelde organisatie nogmaals af zonderlijk te doen uitkomenen dat het hem tevens duidelijk zal zijndat de boven door ons gestelde vraag nu in bevestigenden zin kan worden beantwoord. Bij eene vergelijking der staten A en B merken wij het volgende opomtrent de officieren. Gen.-Maj. Kol. Luit.-kol. Majoor. Kapt. Luit. Staat A. 5 7 24 151 547 Staat B. 1 5 8 22 165 495 dus meer .1 1 14 minder2 52 het totaal manschappen. Staat A. 8130 Europeanen. 12709 Inlanders. Staat B. 8696 12674 dus meer566 Europeanen minder35 Inlanders. Vrij wel overeenkomende met de door ons voorgestelde uitbrei ding van 600 a 700 Europeanen: het kader. Staat A. 45 159 904 909 Staat B. 58 173 92 819 902 dus meer. 13 14 92 minder15 7 dus eene totale vermeerdering van 27 man. Adj. O.-O. S. M. v/d. A. S. M. v/d. P. Sergeanten en fourriers. Korporaals.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 585