52
«Ier //Bijdrage" de door hem genoemde would-be aardigheden die in mijn
boek voorkomen en volgens hem niet altijd van den meest gekuischten
smaak zijn, niet aardig vindt. Ieders denkwijze op zoo'n punt is geheel
vrij. Maar gen. W. zal ook mij de vrijheid gunnen de uitspraak van
den generaal Knoop, ter zake van hetzelfde onderwerp uitgebracht, dat
de tijd van den getabberden stijl voorbij is, aan te kleven. Op letter
kundig gebied is die kritikus, zelfs na de verschijning der//Bijdrage,"
voor mij steeds eene autoriteit.
Gen. W. meent te moeten betwijfelen of ik, bij het bewerken
mijner geschiedenis, inzage heb gehad van de rapporten die direct
van de le expeditie zijn uitgegaan en van de correspondentie tusscheii
het Militair Departement en het expeditie-kommando. De gen. leze
wat ik daaromtrent op bladz. XII van mijn //Voorwoord" ter neder-
stelde, mij dunkt dat hetgeen ik daar schreef te stellig en te duidelijk
is, om nog toelichting te behoeven. Of slaat die twijfel soms op
het woord directdan zij hier medegedeeld, dat de rapporten van
het Indische bestuur aan de hooge regeering in originali, de bij
lagen daarvan, als: militaire rapporten, correspondentiëu, journalen,
enz. enz. in afschrift bij het Departement van Koloniën aanwezig
zijn. De copijen zijn allen voor //eensluidend afschrift" gewaarmerkt
door verschillende officieren van het Militair Departement, wier namen
ik niet onthouden heb.
Het doet mij nog meer leed dan gen. W., dat ik mij niet tot
hem heb kunnen wenden ter voorlichting bij mijn arbeid. Zeer zeker
dat mijn boek hem menige bijzonderheid, menige boeiende bladzijde
zoude verschuldigd zijn; ofschoon ik de anecdote van den Kitmeester-
lasso-doorsnijder (bladz. 433 v. h. M. T.) achterwege zoude gelaten
hebben. Dergelijke bijzonderheden zullen wel bij iederen veldtocht
voorkomenalthans had ik anecdotes van dat gehalte willen mede-
deelen, van die soort van stof was ik ruim voorzien. Ik heb mij
evenwel in de onmogelijkheid gezien om wien ook, in Indië in die
dao-en aanwezig, te kunnen raadplegen. In April 1871 aanvaardde
ik mijne taak op een tijdstip, dat ik niet voorzien kou, dat mijn
verlof zich zoo lang zoude rekken; integendeel toen bestond bij
mij het plan om diligent, ja zeer diligent, volgens de geijkte uit
drukking, en lang voor het einde van mijn verlof in Insulinde
terug te zijn. Ik had dus te zorgen dat mijn werk in de maand
Januari of Kebruari 1872 voor de pers gereed was, om mij nog
voor mijn vertrek met de correctie der proefdrukken te kunnen
belastenwerkzaamheid welke ik ongaarne aan andere handen toe-