593
Assinan, zoo wat halfweg Bavven en de bedelaarsbrugeen weinig
bewesten den grooten postweg. De infanterie van Willem I, den
grooten weg over Bawen volgende, had ongeveer 2 uren tijd noodig,
om die plaats te berriken.
De kennis daarvan was gemakkelijk te verkrijgen, want tal van
officieren, zoowel die nog dienende zijn, als die hier en in Nederland
hun pensioen genieten, hebben de inspectie, bijgewoond, en in het
archief van den kommandant der infanterie te Willem I, bij wien
de schrijver geruimen tijd adjudant was, lag de officiëele last tot
samentrekking der troepen op die plaats.
(bladzijde 54, tweede nieuwe volzin)
//Het daarop volgende omtrent de verhouding", enz.
Hierover heb ik alleen uitgewijd, om te doen zien, hoe, aanvankelijk
onbekend met de zaken, en geheel onvoorbereid, ik weinig geschikt
moest zijn, om eene zoo gewichtige betrekking bij eene expeditie,
als mij werd toegedacht, te aanvaarden en met eere te vervullen.
Toen ik later alle stukken ontving, had ik, zoowel door allerlei
beslommeringen van dienst, als door de onmogelijkheid, waarin ik was,
om mij op een overvuld troepen- en paardenschip af te zonderen, geene
gelegenheid om mij daarmede naar eisch vertrouwd te maken.
Mijn doel was geenszins, mij daarover te beklagen, want ik
wist aan wien ik mij daarover had te wenden, evenals over het ge
brek aan vertrouwendoor mij ondervonden.
Het geheel was eene bijdrage tot de gebrekkige legerorganisatie
van dien tijd, waardoor men vaak geheel onverwacht tot eene gewich
tige betrekking werd'geroepen onvoorbereid, onbekend met de zaken,
en zonder behoorlijke vaststelling op omschrijving van de rechten
die men hadof der plichten die men vervullen moest.
Wat overigens de schrijver of ik zelf in zulk een geval zouden
gedaan hebben, is van geen geschiedkundig belang, en ben ik van
meening, dat ieder officier, die zich daarin geplaatst zietdat behoort
uit te maken rnet eigen plichtbesef en eigen eergevoel.
Moet het echter eene vingerwijzing voor mij zijn, waarvan het wel
iets heeftdan zij het mij geoorloofd aan te voerendat ik toen
reeds meer dan twee malen meerderjarig en meer dan een vierde
eener eeuw officier was.
(bladzijde 55, eerste volzin):