594
'/Op biz. 327 ontkent gen. W. eene instructie ontvangen te heb
ben" enz.
In de geschiedenis deed ik te weinig; hier, zeker gedachtig aan
den stelregeldat de beste verdediging in den aanval bestaatbe
schuldigt de schrijver mij nu weder van een ander uiterstenamelijk
van te veel te hebben gedaan.
Beiden even ver van de waarheid. Ik zoude na zoo lang tijdsver
loop niet willen verzekeren, dat er, toen ik den kommandant der
expeditie op den 25a Januari, vóór mijn vertrek naar Sindjaij
ontmoette, niet over verkenning gesproken is; maar dat ik ter zake
eenige bepaalde opdracht, hetzij mondeling of schriftelijk, ontvangen
heb, is met de waarheid in strijd. Ik heb er dan ook niet om ge
vraagd, dewijl ik het beschouwde als eene verplichting, aan mijne
betrekking bij de expeditie verbonden, en ik van meening was, dat
men mij wel het oordeel kon toevertrouwenhoe ver ik daarbij gaan
konzonder aanleiding tot vijandelijkheden uit te lokken.
De kommandant der expeditie zegt dan, blijkens journaal van 29
Januari, ook niet, mij eenige instructie te hebben gegeven, hij
vermeent het slechts, en dat nog wel, toen er hoogstens vier dagen
sedert die ontmoeting voorbijgegaan waren.
Is het wel aanneembaar, dat hij zich toen niet met juistheid meer
zoude herinnerd hebbenwat hij mij gezegd haden dus stelliger
zoude gesproken hebbenwanneer hij zeker van zijne zaak ware
geweest?
Het gold toch hier niet een van die onbeduidende verrichtingen
die dagelijks- voorkomen.
Bestond er zelfs werkelijk bij dien generaal-officier beduchtheid,
dat door eene zoodanige verkenning vijandelijkheden zouden uitgelokt
worden? Twijfel is daaromtrent wel geoorloofd, als men, (journaal
van 5 Eebruari) ziet, dat den 2en kommandant wordt bevolen, om,
vergezeld van de kapiteins Schroder en Steek, met 25 Europeesche
flankeurs per stoomboot Admiraal Van Kinsbergen eene verkenning
langs de kust te doentot aan de rivier Tjinraua, en ook de monding
van die rivier op te nemeuwaarbij menom naar behooreu aan die
opdracht te voldoen, den wal, niet tot kanons-of geweerschotsafstand,
maar nog dichter dan eenen gewonen steenworp naderen en looden
moest, in de sloep van een oorlogschip; dat men hem-zelven,
(journaal van 7 Eebruari)vergezeld van den 2eu kommandant, de
kapiteins Bijl de Vroe en Steek, benevens zijne drie adjudanten en