599 was, zoowel door de tusschenliggende kampongs als het sterk be groeide terrein, geheel uit het oog geraakt; alleen aan het hevig schieten en den opstijgenden kruitdamp, hoorde en zag ik, waar ze zich nagenoeg ophield. Dat ik, met het bevel over den aanval belast, er heen ging, en ze wenschte te versterken, en omdat ik, daarbij elk oogenblik gevaar loopende, alleen van mijnen adjudant vergezeld, op de Bonieren te stooten, er de voorkeur aan gaf, een paar pelotons infanterie in mijne nabijheid te hebbenzal toch zeker wel niet al te ver buiten den werkkring van een kolonel2en kommandant en chef van den staf eener expeditieof liever van eenen kolonel met een speciaal koin- mando belastwant dat was ik toengelegen hebben. (bladzijde 58, tweede nieuwe volzin)-: "Met de meening" enz. Van de maïs, zooals die ten tijde der 1" expeditie in het Bo- nische voorkwam als een ernstig beletsel tegen geregelde en gesloten troepenbeweging, heb ik reeds alles gezegd. Die er meer van weet, of beter, dan ik, zegge het op zijne beurt; maar niemand, die deze dichte, hoog opgegroeide en onafzienbare velden, slechts hier en daar door een kronkelend voetpad geschei den zag, zal niet gaarne toegevendat het een blind en avon tuurlijk vechten is, in een terrein, waar men evenmin den vijand als zijne eigen troepen overzieu en deze laatste onder kommando houden kan. Is er werkelijk bij de expeditie, drie dagen na de landing, zooals de schrijver hier zegt, eene maïskoorts ontstaan dan moet dat slechts sporadisch zijn geweest, en moge herinnerd zijn, dat die koorts, ge paard aan andere, pernicieuse koortsen, cholera, dysenterie enz., waar door honderden ten grave werden gesleept, de D expeditie niet belet heeft, de Bonieren overal en altijd te slaan, en zelfs zoodanig, dat ze niet meer te zien of te vinden warentot op het laatste toe, toen de geneeskundige dienst uit die geheele expeditie geene 250 goed gezonde militairen meer wist aan te wijzen, om als bezetting te Badjoa achter te blijven; zoodat, in dat opzicht, de 2e expeditie bij aankomst aldaar zoo goed als gedaan werken eenen toestand vond, oneindig gunstiger, dan nu iu Atjeh na verloop van twee bloedige en buitengewoon kostbare expeditiën bestaat.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 608