54 opzij zijn te vinden op bladz. 99 en 114 van het I deel mijner geschiedenis en zegge wij, of er mogelijkheid bestond, om daarin aanleiding te vinden tot verdere onderhandelingen. M. i. was na het laatst aangehaalde antwoord iedere vredelievende poging verijdeld en eene breuk onvermijdelijk; want handelingen, als het omkeeren der vlag, hebben bij inlandsche volkeren eene diepe beteekenis, die men onmogelijk veronachtzamen kan. Hier hoont men de driekleur, el ders schiet men op 's konings beeltenis; neemt men nu omtrent zulke daadzaken verantwoordingen aan die, bij het sluwe van het inlandsche karakter, het gepleegde feit niet eens bewimpelen, laten wij dan afzien van de heerschappij in Indië en die aan krachtiger handen overdra gen; want dan heeft onze uur geslagen. Op bladz. 325 v. h. T. herstelt gen. W. eene door mij begane misstelling, door te verklaren, dat de inspectie van generaal Steinmetz over de troepen der garnizoenen van Willem I en Salatiga niet te Willem I, maar op een daarvoor uitgezocht terrein, noordelijk van en in de nabijheid der rivier Toentang, heeft plaats gehad. Om de belangrijkheid van dit redres te kunnen toetsen, zij hier medegedeeld aan hen, die met onze centraalstelling op Java niet mochten bekend zijn, dat Toentang, dat nog geen volle drie palen van de vesting verwijderd is, tot Willem I gerekend wordt. Het daarop volgende, omtrent de verhouding van den 2e Komman- dant en Chef van den Staf bij de le Bonische espeditie tot den generaal Steinmetz (bladz. 325 en 326 v. h. T.) zijn zeer zeker wetenswaardige bijzonderheden; maar den schrijver der//Bijdrage" zal het niet bevreemdend voorkomen, dat ik van die wanverhouding weinig of niets uit de officiëele bronnen heb kunnen bespeuren. Wel kwam mij dat gedurig vooruitzenden van den 2e Komm. zonderling voor; maar nu mij daaromtrent officiëele gegevens ontbraken en de andere berichten zoo onsamenhangend, zoo in tegenspraak over dit punt met elkander waren, oordeelde ik, vooral ook dewijl dergelijke bijzonderheden meer in eene biographie te huis behoorenhet wijs, dienaangaande geene melding te maken. Eene opmerking zij mij hier ter loops veroorloofd. Wellicht maak ik mij een verkeerd denkbeeld van de betrekking van Chef van den Staf bij eene expe ditie, maar mij dunkt, mocht het mij ooit overkomen, dat men mij, in zoo'n functie geplaatst, buiten het besluit mijner benoeming, in zage van de officiëele stukken zoude onthouden, ik beginnen zou met te protesteeren tegen eene dergelijke bejegening; en hield zij aan, dat ik dan in het belang van vaderland en leger mijne betrekking

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 61