613 en ook moest overtuigen, als dat noodig was, wilde hij zich niet aan groot plichtverzuim schuldig maken. Neen. Evenals ik, was hij overtuigddat vóór het invallen van den oostmoesson de vestiging nu de expeditie zoo laat was gekomen, en er toen nog zooveel tijd verloren was gegaannergens anders op het Bonische grondgebied, met de middelen waarover men te beschikken had, kon worden daar- gesteld, dan alleen daar, en zijne weigering om er mij van te ontslaan, ten einde de operatiën te kunnen voortzetten, toont ten duidelijkste aandat het ook geenszins in de bedoeling der Regee ring, waarvan hij de gevolmachtigde was, lag, de expeditie in het Bonische te doen overwinteren, als ik mij van dien naam mag be dienen voor den kwaden of regenmoesson. Reeds den KN1311 Eebruari, zoo als uit het journaal van dien datum blijkt, was door mijnen voorganger, na onderzoek, uitgemaakt, dat het overbrengen van de geheele expeditie naar de kampong Tjinrana, aan den rechteroever der rivier van dien naam, met het doel, van daaruit de operatiën aan te vangenveertien dagen tijd zoude heb ben gekost, waaruit duidelijk blijkt, dat men, daar onmiddellijk aan eene vestiging beginnende, die nimmer zoude hebben kunnen voltooien vóór het invallen van den oostmoesson, nu men die te Badjoa, met 14 dagen meer tijd voor zich, alleen met de grootste inspanning heeft kunnen tot stand brengen. (bladzijde 187 aan den voet) //De tegenstrijdigheid is nog al tastbaar", enz. Mijne meening zoude zijndat de onbekendheid des schrijvers met de inlandsche vaart nog al tastbaar is. Men weet toch, dat zoo wel de kwade, als goede moesson hare kalme dagen heeft, al zijn die in de eerste minder talrijk. Dat de inlandsche prauwenwaarmede de kusthandel gedreven wordt, op eene open reede eene bui zouden afwachten, is inderdaad al te curieus, en hoor ik nu voor het eerst. Met haar eenarmig, houten anker, waaraan een steen gebonden isom het te doen zinken en een rottingals kabelzouden zij het daar niet lang maken. De open vaartuigen, die te Badjoa levensmiddelen aanbrachten, voeren alleen bij kalm weder, en, door hunnen weinigen diepgang daartoe in staat gesteld, steeds onder den wal; bij de minste bui

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 622