61S Heb ik mij nu misschien vergrependoor de hier volgehouden poging om eenen blaam te werpen op de nagedachtenis van een hooggeplaatst en geacht ambtenaar, die, toen de dood hem ontijdig van den gewichtigen post riep, waarop hij door de regeering ge plaatst was, reeds eenen langen, eervollen loopbaan, waarbij hem menige onderscheiding te beurt vielachter zich had eene volge houden poging, m. i. te onkiescher, nu die man dood is, zich niet meer verdedigen kan en nog kinderen hier in Indië heeft, voor wie de onbevlekte nagedachtenis van den te vroeg overleden vader dier baar zijn moet te noemen ongegronduit de lucht gegrepenen moezelijk van lichtvaardigheid van vrij te pleiten? Of verdient die poging eenen ergeren naam? De onpartijdige lezer beslisse (bladzijde 190, eerste nieuwe volzin): //Hiervoren heb ik reeds", enz. Dat is slechts eene uitvlucht; zooals ik reeds heb aangetoond, in des schrijvers le deel is er in de verste verte geen sprake vandat de kommandant der expeditie lid der staatscommissie was, en dus is het ook niet om enkel- of meervoud te doen. Verder zoude hier alleen sprake van inconsequentie bij den 2en Gouvernements-commissarisdie, bij verschil van gevoelen op politiek gebied, steeds door den lea commissaris overstemd werdkunnen zijn, als niet, ook tegen het geneeskundig advies inde ziektetoestand der troepen, bij betere voeding en verzorgingtegen alle rechtmatige ver wachting in, slechter, in plaats van beter geworden was. Niemand heeft dat kunnen voorzien. Op eene beschuldiging meer of minder, schijnt de schrijver even wel niet te zien, als hij de vierschaar spant. Den loop dier onbeduidende zaak heb ik medegedeeld op blad zijde 541 van het Militair Tijdschrift, jaargang 1873, en ik heb er niets meer bij te voegen. Overigens ben ik nog van meening, dat de zaak van Mario niet de commissarissenwier gezag zich alleen tot de Bonische aangele genheden uitstrekte, (bladzijde 541, Militair Tijdschrift van 1873) maar alleen den Gouverneur van Celebes aanging. Dat de schrijver niets gevonden heeft in de officiëele bescheiden der 2e Bonische expeditie, van het tot tweemalen toe stellen van een ultimatum aan Wadjo, is wel mogelijk.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 627