622 2a expeditie, aan het eiude van het 2e deel der geschiedenis voorko mende, in te zien, zal ontwaren, dat daarbij geen 2e kommandant was. Bij ziekte, verwonding of dood van-den kommandant-en-chef, zoude het kommando der expeditie en het le lidmaatschap der Gouverne- ments-com missie dus den kapitein-luitenant Westerouën van Meeteren zijn toegevallen, de oudste opvolgende officier, daar bij de landmacht aanvankelijk zelfs geen luitenant-kolonel was. De oudste majoor, Staring, is gedurende de expeditie eerst tot dien rang benoemd geworden. Dat zulk eene regeling niet in de bedoeling der regeering kan hebben gelegen, evenmin, als in die van den kommandant van het leger, tevens kommandant der 2e expeditie, valt nog meer in het oog, als bedacht wordt, tot welke wanverhouding die overgang van kommando in de staats-commissie geven moesten. Men zie daarover bladzijden 72 en 73 van deel II. Toen mij uit de semi-officiëele correspondentie niet bleekdat de legerkommandaut kennis droeg van mijn minder guustigen gezond heidstoestand heb ik daar verder ook geen beroep meer op gedaan maar heb ik mij tot de bezwaren bepaald, zooals ik die op bladzijde 558 van het Militair Tijdschrift (1873) heb medegedeeld. Hoezeer ik uit mijn geheugen geene nummers of data van gevoerde correspondentie kan opgegeven, en ik het voorrecht mis, met volle handen uit het archief te putten, meen ik toch voldoende te hebben aangetoonddat ik tot het laatste toe bestemd wasde 2^ expe ditie mede te maken, hetgeen mij ook bij de overgave van het kommando, daartoe gezond genoeg zijde, door Z. E. zeiven is gezegd. En had de generaal Van Swieteu tot het laatst die voornemens, dan was ik in mijn rechtte zeggenwat ik bij de nieuwe laatste volzin van bladzijde 558 (Militair Tijdschrift, 1873) gezegd heb, na melijk, in substantie, dat, als ik gezond genoeg was, om als 2U kom mandant op expeditie te gaan, niet aan de regeering kou gezegd wordendat ik te ziek wasom die expeditie te kommandeeren. Is dat laatste nu buiten den reizenden leger-kommandant omge gaan Het antwoord daarop moet ik schuldig blijven. (bladzijde 194, laatste nieuwe volzin) //Of de assistent-resident", enz. Wat ik daarvan gezegd heb op bladzijde 560, is ook aan den ko-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 631