924 ook, weerloos wordt afgemaakt, heet vermoord. Op bladzijde 114 van deel II heet die Europeesche fuselier wel degelijk gesneuveld. Dat hij beschonken zoude zijn gevveeetis mij door een geloof waardig officier, die bij het nemen van Sindjaij tegenwoordig was, medegedeeld. (bladzijde 195, laatste nieuwe volzin): //Op bladzijde 123", enz. Die vraag is gedaanomdat de hoofdplaats Boni de directe gemeen schap van Badjoa met Palakka onderschept, (vide de schets achter deel I) en aan eene vestiging te Palakka dus niet te denken viel wanneer men zich vooraf niet van Boni had meester gemaakt. (bladzijde 196, vierde nieuwe volzin) //Op bladzijde 565 van het Militair Tijdschrift", enz. Zoo als ik op die bladzijde reeds heb gezegdwas mij het bestaan eener missigit binnen Boni, eveuals van de begraafplaatsen hunner vorsten, niet bekend. Dat er eene missigit, daar of in den omtrek, moest zijn, had ik wel kunnen denken, maar ik heb er in die ernstige oogen- blikkeu, en in de spanning waarin ik, en vermoedelijk verreweg de meesten die daar tegenwoordig waren verkeerdenniet aan gedacht daar ik wel wat anders te doen had. Zeker zal de commissaris De Perez, die er geweest was, het wel geweten hebben, doch die was met zijn personeel op een der schepen, op de reede van Badjoa. Of hij den kommandant der expeditie heeft medegedeeld, hetgeen hij van Boni wist, is mij onbekend, maar aan mij was dat niet geschied. Ik heb er ook niet naar gevraagd. Het gold veel gewichtiger belangen, dan eene missigit of eene begraafplaats. De Bouieren moesten geslagen en hunne hoofdplaats genomen worden, daaraan was al mijne aandacht gewijd. Heeft de kommandant der D kolonne, de overste Kellermann, op den 28e Maart last gegeven om den kraton, de moskee en eenige belendende gebouwen in de asch te leggen dan rijst de vraagwaarom die order niet is uitgevoerd. Hij was binnen Boni, en wist zich wel te doen eerbiedigen en gehoorzamen. Of de kraton, of de gebouwen die dien naam droegen, van het plateauwaarop zich de troepen bevondenzichtbaar waren kan de schrijver mijuenthalve blijven betwijfelen. De lezer, die er eenig

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 633