56
Dat de 2e komm. bij die verkenning aan wal geweest is, heb
ik uit de //Bijdrage" vernomen. In het rapport staat daarvan niets ver
meld. Ik vermeen dat het verzwijgen van die bijzonderheid klem aan
mijn beweren bijzet, dat de 2e komm. met de gevoelens van den
opperbevelhebber bekend was. Had ik nu een verhaal geleverd van
die verkenning, geput uit het rapport, dan ware dat verhaal feite
lijk even onnauwkeurig geweest als de mededeeling, door mij daar
omtrent gedaan.
Het door wij geschreven luidt als volgt
//Aldaar (te Siudjai) was niets bijzonders voorgevallen. De sche-
//pen lagen te ver uit den wal, om in de mogelijkheid te zijn, iets
//te kunnen opmerken. En om bij de bestaande omstandigheden"
(dat de oorlog nog niet verklaard was) »in geene botsing te komen, had
//de kolonel Waleson het raadzaam geoordeeld geene verkenningen
//met sloepen uittevoeren." Leest nu gen. W. tusschen de regels
van dien volzin, dat de komm. die verkenning uit vrees voor de
vijandelijke kogels zooals hij zich op bladz. 467 v. h. M. T.
wrevelig uitdrukt achterwege gelaten zoude hebben, dan is er tus
schen de regels van ieder geschrift te lezen, wat men maar verkiest.
Tegen eene dergelijke uitlegging van het door mij geschrevene pro
testeer ik ten ernstigste, omdat ik mij voor het Indische leger in
geen bespottelijk daglicht wensch geplaatst te zien, wat iedereen
zeker zoude gebeuren, die eene dergelijke lasterlijke insinuatie om
trent gen. W. ingang wilde doen vinden.
Hoe ik aan die onnauwkeurige mededeeling gekomen ben, is licht
te verklaren. Behalve het journaal had ik omtrent dat gedeelte der
expeditie geene gegevens en volgde ik het verslag over de lc en
2e Bon. expeditie, in der tijd opgemaakt door den kapitein der
Artillerie Kempees. Dat verslag is bij het Ministerie van Koloniën
aanwezig en kan dus door mij thans niet geraadpleegd worden. Ik
vermeen evenwel, ais mijn geheugen mij niet ontrouw is, dat daarin
slechts ter loops aangeteekend is, dat te Siudjai niets meldenswaardigs
was voorgevallen en dat de schepen te ver uit den wal lagen, om
iets te kunnen opmerken. Daar dit met de volstrekte waarheid niet
in strijd was, nam ik dien volzin over en liet ondoordacht er op
volgen: dat de kol. W.om in de bestaande omstandigheden in
geene botsing te komen, het raadzaam geoordeeld had geene verkennin
gen met sloepen uittevoeren. Nu de gedane verkenning zonder eenig
resultaat en dus zonder eenige waarde voor de geschiedenis was,
bestaat de door mij gepleegde onnauwkeurigheid alleen daarindat