632
der schrijven ook geheel doelloos, en zou dat, bij den toon, hier en
daar door den schrijver aangenomen, op eenen weg voeren, dien ik
niet mede wensch te bewandelen.
(bladzijde 209, tweede nieuwe volzin):
//Alvorens nu aan" enz.
De majoor Steek is mij wel bekend, ook door twee expeditiën,
die hij, onder mijne bevelen, met onderscheiding medemaakte, maar
dat doet hier niets ter zake.
De waarde die aan zijn schrijven, hier mede-gedeeld, moet toege
kend worden, blijkt dadelijk, als men weet,
dat hij zelf bij de verkenning van Sindjaij tegenwoordig of er althans
mede bekend was, en toch den schrijver laat zeggen, dat die door bezwaren
van den chef van den staf, tweeden kommandantniet heeft plaats gehad;
dat hij bij den opmarsch naar, en het bezetten van Boni bij de
eerste kolonne was, en dus wist, dat bij dien opmarsch de infante
rie nimmer gedéployeerd of salvo's afgegeven heeft en Boni niet uit
kanon beschoten is, hoewel hij den schrijver juist het tegenoverge
stelde en dus wel drie bepaalde onwaarheden laat zeggen
ja dat hijte rekenen van het vertrek van Bonthain (24 Janu
ari 1859) tot dat hij, omstreeks medio April daaraanvolgende, de
expeditie verliet, in de gelegenheid was, alle onnauwkeurigheden
te weten, waarop ik in mijne bijdrage gewezen heb (die men toch
niet kan beweren, ontbloot te zijn van belang voor de geschiedenis)
en er toch geen enkele van heeft aangewezenwaarmede hij den uit
gever voorzeker een beteren dienst zoude hebben gedaan, dan door
dit schrijven
(bladzijde 210, derde nieuwe volzin van onderen):
//Van dit laatste is," enz.
Ik heb, het is waar, geen enkel voorbeeld van humbug of over
drijving in des schrijvers werk aangehaald, maar dat alleen nagela
ten, omdat die mij voorkwamen, niet zoo zeldzaam te zijn, dat zij
niet ieder onbevooroordeeld lezer zouden opvallen.
De schrijver heeft de geschiedenis der beide Bonische expeditiën
te boek gesteld.
Zijn recht daartoe is onbetwistbaar, want die geschiedenis is, als
het ware, publiek domein geworden.