57 ik den 2™ komm. stipt de ontvangen bevelen liet opvolgen, waar hij dat niet deed. Dat het zenden der troepen naar Sindjai ook ten doel had, om de Bonieren omtrent het punt van aanval in het onzekere te laten, meent gen. W. op bladz. 328 v. h. M. T. te moeten betwijfelen; maar hoe zal dan de voorlaatste alinea van het door hem ingediend rap port dd. 28 Januari 1859 begrepen moeten worden? Die alinea luidt als volgt: //Blijkbaar is de aandacht der bevolking op dit punt (Sindjai) //getrokken en het weerbare gedeelte zal vooreerst deze streken niet //verlaten. Wellicht ware het dienstig, zoo de tijd het toeliet, eene //gelijke demonstratie tegen Katjang te doen en dus handelende al /-meer en meer, ook met het oog op de kolonne, die in onze noor- //delijke distrikten ageert, de aandacht der Bonieren van het ware //aanvalspunt afteleiden of daaromtrent in onzekerheid te brengen." Commentaar is hier overbodig. Of de prauwen, welke voor Badjoa ten anker lagen, toen onze vloot daar verscheen, de Nederlandsche vlag omgekeerd of niet voer den, is in mijn oog voor de geschiedenis van weinig belang; ik wensch dan ook over dat punt niet te twisten, ook niet over de bewering van gen. W.dat in die dagen eene gewapende barkas voldoende geacht werd, om die prauwen onder het vuur van het Badjoa, welker sterkte toen zoo overdreven werd, in den grond te gaan boren. Ik vraag mij alleen af, wat de ooggetuigen, een hoofdofficier en een ka pitein, die mij de bijzonderheid omtrent het omgekeerd voeren der driekleur mededeelden, tot eene misleiding zoude kunnen bewogen hebben Toen de schrijver der //Bijdrage" een langdurig onderzoek, ook ter hoofdplaats Makassar, zoowel bij Europeesche als inlandsche zeevarenden ingesteld heeft, zal hij zeker niet in gebreke gebleven zijn den Heer Ramberge, hoewel geen zeevarende, te hoorenook levert het rapport der Marine over het forceeren der Tjeurana- mon ding (bladz. 268 Deel I der geschiedenis) het bewijs, dat wel de gelijk prauwen met omgekeerd Nederlandsche vlaggen gezien zijn. Het verder voorkomende op bladz. 330, 331 en 332 v. h. M. T. beaam ik ten voile. De lezer zal, wanneer hij het daaromtrent ter- nedergestelde in de geschiedenis der Bonische Expedition naslaat, geene andere lezing aantreffen. Volkomen juist is de bemerking voorkomende in de //Bijdrage" op bladz. 388 v. h. T.dat de indeeling in kolonnes bij het debar- kement te Badjoa niet overeenkomt met het deswege aangeteekende

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 64