58 in het journaal der expeditie; maar eilieve, aan wien de schuldHet zal mij toch niet verweten kunnen worden, dat het journaal foutief, of beter niet overeenkomstig de debarkements-order is ingevuld Bij die order wordt de expeditionnaire landmacht in zes kolonnes ver deeld, waarvan de 3e en 4e kolonne en de mariue-landingsdivisie het eerst aan land gebracht werden. Onmogelijk kon ik, bij het overne men, in die debarkements-order verandering brengen; nog minder mocht ik later bij het verhaal van het plaats gehad hebbende gevecht, aan die kolonnes eene andere benaming gevendan bij die order vermeld, om niet onbegrijpelijk te worden. Staat gen. W. er nu op, dat hij zich niet bij de derde kolonne heeft opgehouden want daar draait het weer om dan kan ik hem geene andere rectificatie aan bieden, dan door de verklaring, dat hij zich opgehouden heeft achter de middelste kolonne, die volgens de debarkements-order de 3e maar volgens het journaal de 2e moet geheeteu worden. JMa deze toe lichting zal het wel overbodig wezen, bij het daaromtrent verhandelde op bladz. 389 v. h. M. T. nog langer te verwijlen. Ik geloof dat, wanneer gen. W. een oog op de //Schetsteekening van de landing en inname van Badjoa", voorkomende achter het I deel mijner geschiedenis, geslagen had, hij die geheele bemerking, althans die over zijne op houding achter de kolonnes, achterwege had gelaten. De mededeeling op bladz. 390 v. h. M. T.dat de kolonel W. twee pelotons infanterie naar de marine- landingsdivisie gebracht heeft, doet afbreuk aan hetgeen ik mij van den werkkring van een kolonel, tevens chef van den staf bij zoo'n belangrijke expeditie, gemaakt heb. O! ik ondervind het, ik moet nog veel leeren. Met de meening van gen. W. datwanneer zijne voorstellen, on middellijk na het gevecht te Badjoa gedaan (bladz. 392, 393 en 394 v. h. M. T.) uitgevoerd waren, de uitslag de le expeditie geheel anders ware geweest, stem ik volkomen in. De maïs-koorts zou dan geen tijd gehad hebben zich te vertoonen, eene ziekte, die drie dagen later verscheen en zoo'n storenden invloed had. Hoewel dankbaar voor de gegeven toelichtingen op bladz. 394 v. h. M. T. omtrent de genomen veiligheidsmaatregelen, moet ik toch erkennen, dat die toelichtingen mij onvoldaan gelaten hebben, vooral omdat ik nog niet begrijp dat, in overal dicht begroeid ter rein kavallerieal is het dan ook Bonische, zoo zeer te duchten zoude zijn. Ik feliciteer gen. W.dat hem het vaderschap van die maat regelen niet toegekend kan worden; alsook dat hij die zoo spoedig mogelijk, na zijn optreden als opperbevelhebber, heeft ingetrokken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1874 | | pagina 65