AUDI ET ALTERAM PARTEM.
Vervolg en slot van bladz. 59.)
Ik hervat mijne ondankbare taak.
Op bladz. 422 v. h. M. T. beweert Gen. W., dat ik het verlies
van onze zijde op den 16 Eebruari 1859 met één doode en een
gekwetste meer heb opgegevendan in het journaal der expeditie
werd ingeschreven. De bemerking is juist; maar ik vraag aan den
Chef van den staf der expeditieof het mijne schuld is, dat er ver
schillen tusschen dat dagboek en andere officiëele documenten bestaan.
Bij missive van den Chef der expeditie van 17 Februari 1859 No.
88, gericht aan den Gouvernements-commissaris, vind ik vermeld, dat
wij bij de onderwerpelijke gelegenheid een verlies geleden hebben van
//9 gesneuvelden,
//12 geblesseerden,
//I vermiste;
//terwijl nog een der Bataviasche koelies gesneuveld is."
Waar is nu de waarheid? Zich hier op de nauwkeurigheid van
het journaal te beroepen, is voor Gen. W. wel gewaagd.
Daarin wordt met geen woord gewag gemaakt van de zending van
den luitenant ter zee Van Gennep en van het door dien officier ge
vonden lijk van een Europeesch korporaal op de plaats des gevechts.
Het spreekt alleen van het sneuvelen van één officier, één Europeesch
flankeur en zes Amboineesche fuseliers, en blijkt dus, in tegenspraak met
de bewering van Gen. W., bij slot van rekening onjuist te zijn ingevuld.