heid benomen om zich met de buitenwereld in aanraking te stellen,
in de Straits-Settlements en op Malakka waren de aldaar gevestigde
of tijdelijk verblijf houdende Atjehers ijverig in de weer om de zaak
van hun land naar hunne opvatting te dienen en zij werden in hunne
bemoeiingen bijgestaan door Mohammedanen van allerlei landaard
terwijl ook de door de blokkade benadeelde Chinesche handelaren en
andere fortuinzoekers niet achterlijk bleven in pogingen om de Ne-
derlandsche zaak te benadeelen. In het tijdvak tusschen de eerste
en de tweede expeditie waren inderdaad de Straits-Settlements het
centrum van de ons vijandige woelingenwat trouwens met het oog
op hunne ligging en bevolking te verwachten was. Aan die woelin
gen werd zekere leiding gegeven door een voor dit doel gevormden
raad van 8 personen te Penang-gevestigden volgens de jongste
berichten samengesteld uit vier Atjehers (Tonkoe Ibrahim, Tonkoe
Nyah Eajah, Hadji Panglima Prang Yoesoef en Tonkoe Nyah Aboe),
twee te Penang geboren Arabieren (Sjech Ahmat en Sjech Kassim),
en twee te Penang geboren Klingalezen (Oemar en Oliahmeidin).
Buiten dezen raad was Tonkoe Payahvan Simpang Olimeen der
ijverigste Atjehsche partijgangers in Penang. Hun oogmerk was om de
stemming hunner landgenooten zoo vijandig mogelijk te honden en hen
tot volharding aan te sporen door hun hoop te geven op tusschenkomst
van vreemde mogendheden; om oorlogsbehoeften en opium door de
blokkadelinie een weg te doen vindenom onrust te stoken in de
Nederlandsche bezittingen. Door de waakzaamheid onzer agenten in
de Straits werd het Indisch Bestuur steeds gewaarschuwd wanneer
eenig gevaar dreigde, wanneer verdachte personen of brieven in de
Nederlandsche bezittingen zouden aankomen. Meermalen zijn onze
autoriteiten met den inhoud van brievenwaarin aansporingen tot
verzet werden aangetroffenin kennis gesteld door de inlandsche
hoofden aan wie zij geadresseerd waren, Ook viel aan de autoritei
ten een opruiende brief in handen, die uit Singapore gericht was
aan den van Bandjermasin gebannen pangeran Hidayat. De ver
dachte personen werden te goed nagegaan, dan dat zij kwaad zou
den hebben kunnen stichten. Nergens is dan ook onrust ontstaan
ten gevolge van de gebeurtenissen in Atjeh. Die gebeurtenissen
werden in verschillende gedeelten van den Archipel met meer of
minder belangstelling door de inlandsche hoofden en bevolking ge
volgd, over het algemeen evenwel met de overtuiging, dat de beslis
sing van den strijd in het voordeel van Nederland niet twijfelach-
96