97 achtig kon geacht worden. Mèrkwaardig is het ook, dat, zooals lager blijken zal, de voor ons ongunstige afloop der eerste expeditie niet belette dat verschillende onafhankelijke landschappen op Suma tra het verlangen te kennen gaven om onder het Nederlandsch ge zag te worden opgenomen. Tegenover de moeielijkheden, die door inwoners van Singapore en Penang aan het Nederlandsch bestuur berokkend werdenkan met voldoening gewezen worden op den steundien het bestuur van de zijde der Britsche autoriteiten ondervond. Hoe geneigd zij zich overigens ook betoonden om voor de belangen der kooplieden in de Straits-Settlements in de bres te springen waar dit oirbaar was, tevens werd door hen steeds met de meeste welwillendheid ge daan wat zij meende te kunnen doen om den uitvoer van oorlogs behoeften te beletten en samenspanningen tegen het Nederlandsch gezag te voorkomen. Ook een inlandsch vorst op Malakka, de Maharadja van Djohor, <?af van zijne goede gezindheid een treffend bewijs. De Atjehers en hunne vrienden deden de grootste moeite om het Mohammedaanseh fanatisme tegen het Nederlandsch gezag op te wekken, en verspreid den allerlei leugeuachtige berichten omtrent belemmeringen, die het Nederlandsch-Indisch Gouvernement aan de uitoefening van de Mo- hammedaansche godsdienst zou in den weg leggen. De Maharadja van Djohor nueen vorst die onder de Mohammedanen in gindsche streken in groot aanzien staat, verkondigde bij proclamatie, dat die berichten geen geloof verdienden en dat het Nederlandsch-Indisch Gouvernement overal en altijd volle vrijheid liet tot uitoefening van den Mohammedaanschen godsdienst. Tusschen de eerste en de tweede expeditie hadden de Nederland- sche. autoriteiten geene rechtstreeksche aanrakingen met Groot-Atjeh. Talrijk daarentegen waren de aanrakingen van de officieren der blokkeerende schepen, van de commissie voor de verspreiding der proclamatie, van de autoriteiten in Sumatra's Westkust, met de onderhoorigheden van Atjeh. In Edi-besar, dat reeds vóór het begin van den oorlog met Atjeh bij herhaling de bescherming van het Nederlandsche gezag gezocht had, werd reeds spoedig na de staking der eerste expeditie de Ne derlandsche vlag geheschen en met dien staat werden van dat oogenblik af onafgebroken betrekkingen onderhouden. In de goede gezindheid van den vorst en van sommige inlandsche grooten werd lang niet 5

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 104