100 slechts te verkrijgen waren wanneer Nederland's oppergezag werd erkend. (De souvereiniteits-erkenning is dan ook gevorderd toen de Sultan, na de oorlogsverklaring, veinsde in onderhandeling te willen komen). Het kon alleen de vraag zijn, of het noodig was verder te gaan en in bijzonderheden te regelen in welk opzicht Nederland in vloed zou kunnen uitoefenen op het bestuur van Atjeh. Dit kon evenwel niet meer twijfelachtig zijnnadat de oorlog was aangevangen en uit de wijze, waarop die van de zijde van Atjeh gevoerd werd, gebleken was, dat wij hier te doen hadden met een volk, dat, aan zich zelf overgelaten, zich aanstonds weder van ons vervreemden en ons voor dezelfde moeielijkheden als vroeger stellen zou. Het Op perbestuur gaf daarom, na ontvangst der eerste telegrammen omtrent de krijgsverrichtingen, per telegram aan de Indische Regeering zijn verlangen te kennen, dat wanneer onze wapenen bleven zegevieren, met Atjeh eene regeling getroffen zou worden op den voet van het in 1858 met Siak gesloten tractaat, en dat in 't bijzonder het recht en de gelegenheid tot vestiging in Atjeh voor ons zou bedongen worden. Na de staking der eerste expeditie was er overvloedig tijd om nog eens naauwgezet te overwegenhoena eventueel welslagen eener tweede expeditie, de verhouding tusschen Nederland en Atjeh zou moeten worden geregeld. De Indische autoriteiten gaven hun advies over deze vraag, die daarna aan de overweging van den Raad van State onderworpen en eindelijkin overeenstemming met 's Raads adviesbeslist werd in denzelfden zin als in het voorjaarhet Siaksch tractaat zou het model zijn voor het met Atjeh te sluiten tractaat. De motiven voor deze beslissing liggen voor de hand. Even als het gebied van Siak, bestaat het gebied van Atjeh uit een hoofd- staat Groot-Atjeh met een aantal onderhoorighedenwaarvan sommigen de neiging hadden aan den dag gelegd om zich van den hoofdstaat los te maken. De loyauteit tegenover den Sultan, wiens belangen men, nu als vroeger, zoo veel mogelijk wenschte te ont zien, vorderde dat de integriteit van zijn rijk, als het kon, werd gehandhaafd. Trouwens kon, wanneer eenmaal de Nederlandsche souvereiniteit over Atjeh zou zijn uitgestrektverbrokkeling van dat rijk ook voor ons in geen geval gewenscht zijn. Daarentegen zou de Sultan van Atjeh misschien, even als de Sultan van Siak in der tijd, het nut eener aansluiting aan het Nederlandsch gezag beseffenwanneer hij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 107