102
Als regeeringscommissaris word de luitenant-generaal Yan Swieteu
bijgestaan door een secretaris (eerst de referendaris ter algemeene
secretaris H. J. Canter Yisscher, daarna, toen de heer Canter Vis-
scher aan de cholera bezweken was, de referendaris bij het departe
ment van binnenlandsch bestuur S. van Dissel) en een tweeden
secretaris (de ambtenaar ter beschikking K. E. van Swieten), zoomede
door den controleur, later adsistent-resident E. C. Kroesen, die
den controleur KraijenhofT had vervangen in de betrekking van
ambtenaar voor de aanrakingen met inlandsche staten op noordelijk
Sumatra, en wiens ondervinding omtrent het Atjehsche volkskarak
ter, op de twee reizen met Zijner Majesteits stoomschip Sumatra
langs de onderhoorighedenhem bij uitnemendheid geschikt maakte
voor de aanrakingen met hoofden en bevolking. Aan hem is ook de
correspondentie en het overleg met de Atjehsche hoofden opgedragen,
zoo dikwijls als de regeeringscommissaris het, met het oog op hun
nen rang, of om andere redenen, niet wenscheiijk achtte zich per
soonlijk met hen in aanraking te stellen.
De luitenant-generaal Van Swieten stelde zich ten taak om, van
den aanvang af, aan de bestuurders en de bevolking van Atjeh,met
het noodige ontzag voor Nederlands macht, tevens zooveel mogelijk
vertrouwen in te boezemen op de gematigde bedoeling en welwillende
gezindheid van het Gouvernement.
Allereerst trachtte hij de totj vrede geneigden af te scheiden van
de oorlogzuchtigen. Hij liet daarom, dadelijk na zijne aankomst
voor Atjeh, door een krijgsgevangene van de eerste expeditie eene
proclamatie te Maraksa het gebied van Toekoe Nek Eadja Moe-
da Setiadie reeds bij de eerste expeditie aanrakingen met de Ne-
derlandsche autoriteiten gezocht had aan den wal brengen ter
verspreiding. In die proclamatie, welke later ook elders is verspreid
naar mate de gelegenheid zich voordeed, werd aan de bevolking hulp
en bescherming toegezegd voor het geval dat zij zich in den oorlog
niet mengde.
Vóór dat de krijgsverrichtingen een aanvang namen, werden aan
de troepen strenge bevelen gegeven om zich te onthouden van elke
noodelooze vernieling van kampongs en van elke aanranding van de
eigendommen der bevolking. Aan die bevelen werd, toen de oorlog
eenmaal begonnen was, immer de hand gehouden, tenzij afwijking
daarvan tot zelfbehoud of om andere overwegende redenen volstrekt
noodzakelijk was. Atjehsche krijgsgevangenen werden in den aanvang