104 bevelhebber aan den Sultan medegegevenwaarinvoor het geval dat de oorlog moest voortgezet wordenaangedrongen werd op de inachtneming der gebruiken van het beschaafde oorlogsrechten beloofd werd, dat die onzerzijds zouden worden toegepast. Het duurde verscheidene dagen vóór dat iets van de zendelingen vernomen werd. De eerste berichten werden ontvangen van een Ara bier uit kampong Djawa (linkeroever der Atjeh-rivier), Ali Bahanan, en van een aanverwant van Toekoe Nek, Abdoelah, die hunne diensten in het hoofdkwartier waren komen aanbieden. Die berichten werden bevestigd, toen den lijden Januari drie der volgelingen van Widikdjo in het bivouac bij Penajoeng terugkwamen. Yolgens hunne mededeelingen waren de brieven door eenige hoofden aan Widikdjo ontnomen. Hun aller leven was bedreigd geworden, doch aan de tuschenkomst van een hadji (volgens Ali Bahanan zou dit de radja van Pedir geweest zijn) hadden zij het te danken, dat zij niet dadelijk vermoord werden. Eerst teruggezondenwaren zij spoedig daarop weder aangehouden, van alles wat zij van waarde bij zich hadden beroofden gevangen gezet in kampong Longbattah. Den 25stea December werd Widikdjo van daar weggehaald en ter dood gebracht. Radhen Tegoeh werd eenige dagen later overgebracht naar het verblijf van Panglima Polim; de drie anderen ontvluchtten in den avond van den llden Januari, nadat hun was aangezegd dat zij den volgenden dag gedood zouden worden. Twee hunner kwamen behouden in het bivouac bij Penajoeng terug; de derde was in de handen der Atjehers gevallenwerd voor dood in een kuil geworpen, doch kwam weder bij en sleepte zich nog voort tot ons legerkamp, waar hij den volgenden dag bezweek. Zoodra de luitenant-generaal Van Swieten door Ali Bahanan en Abdoelah van den op zijn zendeling gepleegden moord was onderricht, schreef hij aan den Sultan een brief, waarin hij tegen het voorge vallene protesteerde, en mededeelde dat hem thans geen andere weg dan die des gewelds open stond. Eene gelegenheid, om dezen brief aan den Sultan te doen overbrengen, deed zich spoedig voor, toen de kommandant vau het Britsche stoomschiep Thalia de tusschen- komst van den opperbevelhebber inriep, om het afwijzend antwoord van het Gouvernement der Straits-Settlements op een in het voorjaar uit Atjeh ontvangen verzoek om hulp aan den Sultan te bezorgen. Hoe deze gebruiken door de Atjehers geschonden werden, bleek o. a. uit het feit, dat zij de lijken van gesneuvelden en overledenen opgraafden en beroofden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 111