106 op militair terrein in den laatsten tijd zeer veel gewonnen. De sterke pocitie van den missigit was na een heeten strijd veroverden de Atjehers waren verdreven uit al hunne versterkingen bewesten den kraton, die door onze troepen waren bezet. De verwachting scheen niet overdreven, dat spoedig de kraton zelf in onze handen zou zijn. Zou het, indien de Atjehers dan den strijd mochten opgeven, geraden zijn een tractaat te sluiten met een Sultan, die* zoo als men nu met zekerheid wist, hoegenaamd geen gezag had bij hoofden en bevolking? Zou een tractaat als het Siaksche, gesloten met zulk een vorst, eenigen waarborg geven voor de toekomst? Zou zulk een tractaat behoorlijk kunnen werken, waar men te doen had met een ruw en onbeschaafd volk als de Atjehers, en mocht men met Atjeh nog wel over een tractaat onderhandelen na al wat gebeurd was, nadat de grootste gematigdheid onzerzijds was beantwoord met daden, die van barbaarschheid en van de grootste verbittering getuigden? De regeeringscommissaris stelde deze vragen nog twijfelend in zijne brieven aan den Gouverneur-Generaal van half Januari. Weinige dagen later had hij daaromtrent eene bepaalde meening gevestigd, en nadat den 24sten Januari de kraton genomen wasverklaarde hij in een telegram aan het Opperbestuur, dat hij, na deze overwinning, het sluiten van een tractaat bepaald moest ontradenen aan het Gouvernement slechts kon aanbevelen Atjeh onder eigen beheer te nemen. De regeeringscommissaris meldde tevens dat de Sultan aan de cholera overleden was, maar dat de waarheid of onwaarheid van dit bericht op zijn advies geen invloed kon hebben. Ook de Gouverneur-Generaal deed per telegram aan het Op perbestuur mededeeling van de zienswijze van den regeeringscommis saris, tevens nadere instructiën verzoekende omtrent de te volgen gedragslijn. Na raadpleging van den Eaad van State en in over eenstemming met zijn advies, werd den 2den Pebruari woordelijk het navolgende aan den Gouverneur-Generaal en aan den regeerings commissaris per telegram geantwoord //In de eerste plaats komt het nu aan op de oprichting eener versterking in Atjeh-proper en vestiging aldaar op zoodanige wijze, dat ieder ziet dat het voor altoos is. Tevens moeten de onder- hoorigheden bezocht enop grond dat wij in Atjeh overwonnen en ons gezag aldaar gevestigd hebben, overreed of gedwongen worden de Nederlandsche vlag aan te nemen, het Nederlandsche oppergezag te erkennen en de voorwaarden te onderschrijvenonder welke wij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 113