Ill saris achtte zich verplicht, hoofden en bevolking zooveel mogelijk met rust te laten en alle beschikbare krachten aan te wenden voor de inrichting onzer militaire stellingen aan de Atjeh-rivier. Wanneer die stellingen zouden voltooid zijn, zou de regenmoesson ophanden wezen, en dan zou aan militaire operatiën op groote schaal in geen geval te denken zijn, en zelfs een groot gedeelte der troepen niet in Atjeh kunnen blijven. De militaire operatiën zouden zich dan moeten be palen tot eene active verdediging van onze stellingen en van de hoofden die zich onderworpen hadden. En verder zou moeten worden afgewacht of niet de bevolking, den oorlog moede wordende, zich van zelf bij het Nederlandsch gezag zou aansluiten, om zich weder met rust te kunnen wijden aan haren gewonen arbeid. Reeds in de helft van Maart gaf de luitenant-generaal Yan Swie- ten dan ook aan de Indische Regeering te kennendat hijwat Groot-Atjeh betrof, zijne taak als opperbevelhebber der tweede expe ditie en civiel regeeringscommissaris als geëindigd meende te moeten beschouwen op het oogenblik, dat onze militaire vestiging volkomen in gereedheid zou zijn gebracht, en stelde hij voor, den kolonel J. L. J. H. Pel als kommandant van de in Atjeh achter te laten krijgs macht aan te stellen en hem tevens te belasten met de leiding der politieke aangelegenheden. Destijds was het nog onzeker welken loop de zaken in de onder- hoorigheden zouden nemen. Yóór den val van den kraton waren de aanrakingen met de onderhoorigheden schaars geweest. Zoo als hoo- ger is medegedeeld, was Pedir getuchtigd, en had bij die gelegen heid de radja van Gighen van zijne gunstige gezindheid jegens het Gouvernement een duidelijk bewijs gegeven. Yan de overige staten langs de kusten was niets vernomendan dat enkelen hunner onder onze tegenstanders in Atjeh vertegenwoordigd waren. Toen de kra ton genomen was, maakte de luitenant-generaal Yan Swieten eene proclamatie voor de onderhoorigheden gereed (dd. 31 Januari), waarin aan de onderhoorigheden werd medegedeeld dat de Sultan van Atjeh doodde kraton veroverd en het land door recht van overwinning eene bezitting van Nederland geworden was; dat dus nu de onderhoo righeden werden uitgenoodigd om van hare onderwerping aan Nederland schriftelijk te doen blijkendat de blokkade zou worden opgeheven voor de staten die zich onderwierpen, en dus de handel, behalve die in krijgstuig, zou kunnen worden hervat, mits onder Nederland- sche vlag. Zoodra het hooger aangehaalde telegram van het Opper-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 118