118 oog op hetgeen boven gezegd is omtrent de bemoeiingen van inge zetenen der Straits-Settlements ten gunste van Atjeh vóór de tweede expeditie, nog met een enkel woord moeten worden aangestipt hoe danig daar de stemming was gedurende die expeditie. De raad van 8 bleef onvermoeid in de weer om het verzet der Atjehers aan te moedigenen ook Tonkoe Paijah hitste voortdurend zijne landgenooten aan, waar hij kon. Al die beweging kon weinig recht- streeksch nadeel doen, maar bepaald nadeelig werd de invloed der fana tieke Atjehers te Penang, toen zij er in slaagden een hoogbejaarden en invloedrijken landgenoot terug te houden van de uitvoering van zijn voornemen, om te trachten de Atjehsche hoofden te overreden zich aan Nederland te onderwerpen. Een te Penang gevestigde Atjeher, Radja Bandara, die vroeger in zijn vaderland de hoogste betrekkingen had be kleed, had zich tegenover de Nederlandsche agenten te Penang bereid verklaard om, met het reeds vermelde.doel, naar Groot-Atjeh, Pedir en elders te gaan. De luitenant-generaal Yan Swieten keurde zijn plan volkomen goed, omdat het alweder mogelijk was dat de zoo zeer gewenschte minnelijke beëindiging van den oorlog bevorderd zou wor den door Radja Bandara's pogingen. Maar zoodra Tonkoe Ibrahim, voorzitter van den raad van 8 en schoonzoon van radja Bandara, van diens voornemen kennis kreeg, wendde hij allerlei middelen aan om de uitvoering daarvan te verhinderen, en dat is hem gelukt, hoezeer Radja Bandara herhaaldelijk op het punt stond zijne reis naar Atjeh te aanvaarden. Ongeveer op het tijdstip toen de hoofdmacht van Atjeh vertrok kwam de vroegere eerste rijksbestierder Habieb Abdul Rachman van Coustautïnopel (over Mekka), in de Straits-Settlements. Hij begaf zich echter spoedig naar den Maharadja van Djohor, die van meening schijnt gSWeest te zijn dat voor de beëindiging van den oorlogstoestand in Atjeh van dezen man misschien kon worden partij getrokken. Welke oogmerken Habieb zelf had, is niet duidelijk geworden, maar op goede gronden werd betwijfeld of hij in Atjeh nog wel eenigen invloed zou kunnen doen geldennadat zijne kostbare zending totaal mislukt was. De kooplieden te Penang verbeidden met ongeduld het oogenblik, waarop de blokkade, die hun veel schade veroorzaakt had, voor de in onderwerping gekomen staten zou worden opgeheven. Zoodra de handel met uitzondering van dien in oorlogsbehoeften op Gighen veroorloofd was, werden van Penang verscheidene schepen derwaarts uitgeklaard.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 125