137 doerie en het dicht geboomte vielen. Het geheele belegeringspark was dien dag in het bivouac aangekomen en op den laatsten dag des jaars was de belegeringsarbeid tot de noordelijke grens der vlakte genaderd, waarop de plaats werd aangewezen, waar de hoofdbelege- ringsbatterij en eene mortierbatterij moesten worden opgeworpen om uit 6 getrokken kanonnen van 12 c. M. 4 op den kraton en 2 op den missigit gericht en 4 mortieren van 20 c. M. de Atjeh- sche werken te bestoken. Een geweldige regenbui deed den 31ste« December groot nadeel aan het bivouac, tot welks verbetering den Isten Januari alle beschikbare handen noodig waren; doch ook dien dag was het weder zeer ongunstig en dien ten gevolge werden niet alleen groote moeielijkheden ondervonden bij het transport langs de snel wassende rivier, maar de weersgesteldheid werkte ook hoogst verderfelijk op den gezondheidstoestand, zoodat men besloot allereerst, door het bouwen van hospitaal-barakken en het graven van water leidingen, het kampement te verbeteren. Tevens werd met alle kracht het werk aan de belegeringsbatterijen voortgezet en toen de kom- mandant der artillerie den 4den Januari des avonds rapporteerde, dat zoowel de hoofdbatterij als de daarbij gelegen mortierbatterij tot vuren gereed was, kwam de opperbevelhebber met den tweeden be velhebber, den chef van den staf en de chefs der technische troepen- afdeeliogen overeendat men den 6den eene poging zou wagen om den missigit te nemen. Die manoeuvre zou worden voorbereid door het vuur der belege ringsbatterijen en uitgevoerd door de 2de brigade onder bevel van deu kolonel De Roy Van Zuidewijn, die, ter vervanging van den kolonel Wiggers Van Kerchem, uit Padang ontboden was en zich den vorigen dag in het bivouac had gemeld. Den Januari des morgens ten 7 ure stond de hier bedoelde troepenmacht slagvaardig in het gedurende de vorige dagen open- gekapt terrein ten zuiden van kampong Djawa, nabij het bivouac van het rechter half 14de bataillon op den linker Atjeh-oever, waar tot dekking eene compagnie infanterie werd achtergelaten. Op de linker flank gesteund door eene gewapende sloepenflotillebaande de kolonne zich met groote moeite een weg doer het zwaar begroeid terrein, daarbij zooveel mogelijk het voetpad langs de rivier volgende. Na een marsch van bijna '2 uren was men, omstreeks 9 uur, met inspanning van alle krachten nog slechts ruim 800 passen gevorderd, waarop de tocht werd voortgezet door een aaneenschakeling van kleine

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 144