151 Kennelijk bleef het doel der Atjehers, onze troepenmacht zoo mo gelijk door aanhoudende gevechten af te matten en te verkleinen. Eerst werd daartoe onze bondgenoot Toekoe Nek bestookt, doch twee kleine verkenningen, op diens verzoek naar Maraksa ondernomen op 10 en 13 Maart de laatste onder leiding van den 2iei> be velhebber waren genoeg om aan die zijde de vijandelijke bewe gingen te doen staken. In den aanvang van April begon de vijand zich echter meer in de nabijheid onzer stelling te vertoonen, waarop de opperbevelhebber last gaf, uit den kraton (overeenkomstig de inlandsche benaming thans Kotta-Radja genoemd) eiken morgen twee kleine patrouilles het terrein ten zuiden en oosten die sterkte zouden doorzoeken. Den 7dei1 April rukten deze patrouilles het eerst uit en eiken morgen trachtten zijovereenkomstig de instructiën uit het hoofd kwartier, het terrein op grooter afstand van Kotta-Radja te ver kennen. Tot den 153ei1 April hadden geen bijzondere ontmoetingen met den vijand plaats, doch den 16den stootte een der patrouilles op eene vijandelijke versterking, en geraakte in een vuurgevecht, maar wist dit af te breken, waarop zij haren weg vervolgde. Toen de kolonel Pel, die het bevel over Kotta-Radja had aanvaard, door het vuur hoorde dat men den vijand had ontmoet, zond deze eene compagnie infanterie en eene sectie artillerie na onder bevel van den majoor Romswinckel, die, nadat hij zijne macht versterkt had met de tweede der bedoelde patrouilles, welke hij op haren weg huis waarts ontmoette 's vijands stelling verkende en begon aan te vallen, doch na eenigen tijd mede het gevecht afbrak. Juist op dit oogenblik voegde zich echter de patrouille, die den vijand het eerst had ontmoet en, na hare terugkomst in Kotta-Radja, weder was teruggezonden naar de plaats waar gevochten werd, bij den troep van den majoor Romswinckelen nu werd op nieuw een aanval ondernomendie zich ontwikkelde tot een moorddadig vuurgevecht dat echter tot geene resultaten leidde, waarop de onzen met een verlies van 8 dooden en 86 gewonden, waaronder 7 officieren, naar de legerplaats terugkeerden. Bij deze verkenningen bleek, dat de Atjehers, verwachtende weder aan die zijde te worden aangevallen, geduchte versterkingen hadden gemaakt ter plaatse waar de eerste expeditie was geland.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 158