190 leerd, dat de veulens, die in bergachtige streken, op rotsachtigen bodem geworpen worden, in den regel sterker zijn dan de veulens welke in de lagere streken des lands zijn geborenzoo b. v. die van de Preanger-regentschappen in tegenstelling van die van Tjeri- bon, met uitzondering evenwel van het bergachtige Koeningan. De invloed van den bodem moet daarom een punt van overweging uit maken bij het al of niet -beslaan der paarden. In Nederland wor den, in den regel, alle paarden beslagen; in Indië daarentegen zijn de meeste paarden onbeslagen. In beginsel moeten ook al de paar den bij de bereden korpsen van het Indische leger onbeslagen zijn dit neemt daarom niet weg, dat men bij de kavallerie zelfs vierkant beslagen paarden aantreft. Niet de landstreek, waarin de Indische paarden geboren wordendwingt ons zoo als b. v. in Nederland hen op lateren leeftijd te beslaan. Dit zal echter ook in Indië moe ten gebeuren, wanneer de paarden, die in de lagere streken zijn ge boren naar rotsachtige landen worden overgebracht. Hoe uitmun tend b. v. de paarden in de lagere streken der residentie Bagelen ook mogen zijn, ze worden voor het meerendeel kreupelzoodra men ze onbeslagen in de bergachtige streken gebruikt. Is men dus ver plicht die paarden te beslaanhet is niet noodig zulks te doen met de paarden, die, van bergachtige streken afkomstig, naar de lager gelegen landen worden overgevoerd. Zoo is het ook niet onbekend dat b. v. de onbeslagen paarden van Keboemen en Karang-Anjer zich vaak kreupel loopen in de afdeeling Ledok der residentie Ba- gelen. De bodem der stoeterijgronden moet meer zijn zand- en kiezelgrond dan kleigrondomdat bij kleigrond het hemelwater niet zoo gemakkelijk kan doorzijpelen en derhalve die grond na gevallen regens niet zoo spoedig kan opdrogen. Een weinig hellend ter rein is voorts om die reden te verkiezen boven een overal even hoog terrein; er bestaat dan ook minder gelegenheid voor het ont staan van moerassen in den kwaden moeson, die de atmospheer met onzuivere dampen bezwangeren. Op een moerassigen bodem verkrijgt het paard -zoo als reeds gezegd is weeke hoeven. De soort van grond oefent een middellijken invloed uit op de gesteldheid van den hoef des paards. Evenmin als de terreinen, waar de temperatuur te vochtig is (te hooge terreinen of terreinen in de nabijheid van de zee, van groote bosschen en uitgestrekte watervlakten), voor een emplacement van eene stoeterij te verkiezen zijn, is het op die ter reinen gewonnen voedsel voor paarden hooger te schatten dan dat van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 197