De stoeterij moet zoo veel mogelijk in hare eigene behoeften voor zien of dit trachten te doen. Daarom plante men er padi, djagoeng, katjang, papaja, bamboe, enz. Op eventualiteiten als b. v. gebrek aan zuiver, stroomend water of gras van goede kwaliteit, ten ge volge van een langdurigen drogen moeson dient men voorbereid te zijn; men kan er niet genoeg op bedacht zijn. In het gebrek aan goed water tracht men te voorzien door bet aanleggen van ruime réservoirs op de hoogst gelegen valleien, die hiertoe het meest ge schikt zijn. Bij overvloed van gras moet men hooi winnen. Het voeder der paarden op eene stoeterij verdient eene afzon derlijke beschouwing. Bij schaarschheid van gras in den drogen moe son geve men alleen gras aan veulens en drachtige en zoogende merrienaan de hengsten padi. In de eerste periode van den dracht tijd krijgen de merrien behalve gras, djagong-bladeren; later geve men haar katjang-bladeren en de djagong zelve. Zooals gezegd is, moet men op de stoeterij voor de eigen aanplant van katjang en djagong zorgen. Is de djagong in voldoende mate aanwezig, dan geve men dit voe dingsmiddel ook aan de andere paarden der stoeterij. Maar zooveel mogelijk trachte men afwisseling in de voeding te brengen, daar dit heilzaam op de gezondheid der paarden werkt. Het voeder moet behalve voedzaam, krachtig en saprijk zijn, maar niet opwekkend en prikkelend. Dit geeft, vooral onder de merrien aanleiding tot vele ziekten. Het natte voedsel is voor drachtige en zoogende merrien niet zoo zeer af te keurendaar zij er rondere vormen van krijgen. Tegenover 6, 28 pCt. eiwit dat de padi bevat, heeft de djagong er 9, 58 pCt., dat is dus in verhouding van 2: 3 ongeveer. Niet alleen de bladeren van de djagong, maar ook de steel kan voor voedings middel worden aangewend. De dekhengsten moeten het geheel jaar door één ration van 2^ kilo krijgen. In den dekkingstijd klimt het ration tot het dubbele op. De drachtige merrien krijgen gedurende de vier laatste maan den van haren drachttijd en de zoogende merrien in de vijf eerste maan den van den zoogtijd één ration. De remonte-paarden krijgen van af het oogenblik dat zij worden afgericht (zes maanden), één ration. Aan den paardenarts der stoeterij moet alle vrijheid worden ge geven wat betreft het voorschrijven van de voeding en voedingsorde der paarden. 204

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 211