225
zich door hunne tijdgenooten bij andere wapens zien voorbijgaan".
Wij zouden zeggen, dat die malaise nog veel grooter zoude zijn
wanneer men zich voorbijgegaan zag door officieren van zijn eigen
wapen! Dat de bevordering bij alle wapens even snel zoude gaan,
is een onbereikbaar ideaal; dat zulks niet het geval is, kan ook
geen malaise veroorzaken, dunkt ons, want van af het oogenblik
dat men in dienst komt, begrijpt men dat het niet anders kan, en
geen officier zal zijn tijdgenoot van een ander wapen zijn beter lot
benijden; daarvoor heerscht er te veel kameraadschap bij het Indi
sche leger; men klaagt niet, maar men verheugt zich wanneer het
een ander goed gaat. Althans waDneer dit niet ten koste van an
deren geschiedt, zouden wij niet weten wat dezen er tegen kunnen
hebben. Trouwens de schrijver zegt zelf, dat op buitengewoon snelle
bevordering in den regel stilstand volgt.
Daar is slechts één middel om de goede officieren niet in de
lagere rangen te doen verslijten: het pensioneeren van hen, die hun
pensioen verdiend hebben en wier in dienst blijven niet bepaald in
's lands belang te achten is. Dit ismeenen wijsedert lang als
beginsel aangenomen; doch dit beginsel is wellicht eenigszins op de
achtergrond geraakt door het bestaand incompleet, nu het aanblijven
van alle bruikbare officieren in 's lands belang is.
Iloe meer wij er over nadenken, hoe minder wij met des schrijvers
stelsel ingenomen zijn. Men zou krijgen een jacht op hoogen rang,
ten nadeele van den goeden geest onder de officieren. En had men
dan //jeugdige, krachtvolle, goed ontwikkelde hoofdofficieren", dan
zouden deze, zooals de S. zelf zegt, op een 24<-jarigen diensttijd als
kolonel gepensioneerd kunnen worden. Hoe eerder de officieren een
hoog pensioen verdiend hebben, hoe eerder ze den dienst vaarwel zullen
zeggen; men zou de beste officieren dus te eerder kwijt raken, juist
wanneer ze nog, in hun hoogeren rang, uitstekende diensten zouden
moeten bewijzen. Ook 's lands belang zou dus niet worden gebaat.
De tegenwoordige toestand nu de promotie voor de meeste
subalterne officieren ellendig en hunne bezoldiging weinig beter is
is voorzeker niet gunstig, en zulks vooral niet voor de meer weten
schappelijk ontwikkelden, die, indien zij vergelijkingen gaan maken
met andere takken van staatsdienst, met het oog op de toekomst
van hun gezin soms in meerdere of mindere mate spijt kunnen
gevoelen dat zij den militairen loopbaan hebben gekozen.
ft