270 Het was op een Zondagtegen vijf uur 's avondsen prachtig weder; de kazerne was nagenoeg ledig, bijna al de soldaten waren in de stad gaan wandelen. Het kleine getal achterblijvers, nog in de slaapkamers bezig met zich aan te kleeden of reeds naar de binnen plaats afgedaald, maakte zich ook gereed om zich te verwijderen. Van tijd tot tijd riep eene stem van beneden: //Haast je wat!" en van boven antwoordde men//Een oogenblik", terwijl men eene krachtige poging aanwendde om een koppel vast te hakenmet voor dacht te nauw gemaakt om zich een meer fine taille te geven. De rekruten, sinds twee dagen bij het regiment aangekomenwaren ook uitgegaan of klaar om zich te verwijderen, in groepen van zes, van acht, van tien: deftig, recht als palen, de politiemuts op één oor, de handen wijd open en gedoken in ruwe witte handschoenen, die op schermhandschoenen geleken. Naarmate zij voor de soldaten defileerden, die op eene bank bij de poort van de kazerne zaten, sta ken deze den draak mét hen, ofschoon de sergeant van tijd tot tijd knorde: //Laat ze toch met rust, die arme jongens!" De offi cier van de wacht, die in zijne volle lengte op het bed in eene kamer van de eerste verdieping lag uitgestrekt, doorliep achteloos een krant. In den versten hoek van het plein zat een rekruut geheel alleen op den stoep van eene deur met de ellebogen op de knieën en de km in de handen. Hij volgde met den blik één voor één zijne kameradendie weg gingenen toen niemand meer voorbij kwam hield hij de oogen op den grond gevestigd. Hij had het voorkomen van een dier brave jongens, die, al scheiden zij ook met leedgevoel van hunne familie en van hun dorp, toch graag hunne vijf jaren dienst gaan doen, vooreerst, omdat er een artikel van de wet is, dat daaromtrent duidelijk spreekt; vervolgens omdat hun naam en voor naam met groole letters prijkten op de lijst, die tegen de poort van het raadhuis hunner gemeente geplakt was; omdat de ouderen er heen gegaan zijnomdat de makkers er heen gaaneindelijkomdat de koning hen oproepten dat is genoeg. Maar op het gezicht van den rekruut lag nog iets anders dan die verbaasde en droomerige uitdrukking, die eigen is aan de nieuwelingen in de eerste dagen van hunne dienst; er lag droefgeestigheid in. Misschien had hij berouw van niet met zijne kameraden te hebben willen nitgaan. Des Zondags, als het mooi weer is, voelt men zich altijd verdrietig, als men alleen en binnen muren opgesloten blijft.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 277