271
Allengskens was het gebouw verlaten en er heerschte eene diepe
stilte.
Een korporaal in veld-tenue, die haastig over het plein liep, bleef
staantoen hij den rekruut gewaar werden vroeg hem driftig
//Wat doe jij daar met de armen over mê kaar?"
//Ik antwoordde de rekruut.
//Ja, jij?" hernam de korporaal, een dom gezicht zettende en
op gemaakt slependen toon sprekende. //Dat is er ook eentje. Te
gen wien spreek ik nu? Tegen de maan misschien? Ja, zeker jij,
en je kondt wel leeren op te staan als je tegen een superieur spreekt."
De rekruut stond op.
//Wie ben je? Yan welke compagnie?
Compagnie
//Compagnie?" vroeg op zijn beurt de korporaal opspottenden
toon. //Maar weet je wel, dat je een groote uil bent?" Hij na
derde den rekruut, vatte een pand van zijn kapotjas en gaf hem een
duw, die hem bijna deed omvallen:
//Kijk eens, hoe je je hebt toegetakeld door daar te blijven
zitten als een bedelaar."
De rekruut wrijft zijn kapotjas met de hand schoon.
//Kijk eens, hoe je schoenen er uitzien en hij schopt tegen
het schoeisel aan.
De soldaat haalt zijn zakdoek voor den dag en bukt om zijne schoe
nen af te vegen.
//Maak me die das in orde. die tot aan je ooren in de hoogte
zit."
En hem met de vuist bij de das grijpende, geeft hij hem weer
een duwdie hem bijna op den grond doet vallen.
//Zet die muts wat beter op."
Hij brengt de hand aan zijn hoofdtooisel.
//Trek me die broek naar boven, als je niet wilt, dat ze er in een
week uitziet als een vodknoop je kapotjas dicht; neem die ringetjes
uit je -oorendie al te mal staanblijf daar niet staan met de kin
op de borstwant zoo zie je er uit als een monnik, en kijk de men-
schen niet met zoo'n stom gezicht aan."
De arme jongen bracht de bevende handen nu eens aan zijn das,
dan weer aan zijn broek, dan weer aan zijn knoopen, dan weer aan
zijn muts, maar zonder in iets te vorderen; integendeel, hoe meer
hij zich haastte en zich moeite gaf,' des te minder ging het. Eene