273 //Wat manieren!" pruttelde verdrietig de rekruut, toen hij hem zag gaan; //en toch heeft men mij gezegd, dat hij er bij is", deed hij er op volgen, terwijl hij weer ging zitten. //Maar waarom ons op die manier te brutaliseerenWat hebben zij tegen ons? Wat zijn wij dan? Zijn wij honden? En vijf jaren zoo'n leven door te staan! O, het is te erg, het is te erg!" en zich het gelaat met de beide handen bedekkende, begon hij te denken aan zijne familie. //Als ze mij in dien toestand zagen!" zeide hij tot zich zeiven //arme menschenEen hartelijk schaterend gelach uit de binnen plaats deed hem weer opspringen. Hij sloeg de oogen op en zag drie soldaten van de wacht, die hem lachende en onder mekaar pra tende gadesloegen. //Wat een uilriepen zij uit éénen mond. Hij is verliefd. Hij denkt aan zijn meisken. Waar heb je je lief gelaten? zeg! Het arme schepsel zal in dit oogenblik wel wat gevonden heb ben om zich te troosten kijk eens wat oogen hij tegen ons opzet Vervolgens door den neus pratende als een priester, die de mis op dreunt, herhaalden zij in koor; //O, wat een uil!" De arme jongen werd bleek, hij was diep gekwetst, en zich niet meer kunnende inhoudenstond hij op. //Wie is die verliefde?" zei bij zich zeiven de officier van de wacht, die aan het venster verscheen met zijn krant in de hand. De drie soldaten, hem gewaar wordende, maakten zich stilletjes weg. De rekruut richtte zijn ontsteld gelaat naar het raam en keek den officier aan, die hem op zijne beurt begon op te nemen, en, daarna ziende, dat hij teekenen van aandacht, vervolgens van ver rassing en eindelijk van blijdschap gaf zonder hem uit oog te ver liezen, bij zich zeiven zeide: //Wie mag deze origineel toch zijn?" En naar het binnenplein afgaandeging hij voor hem staan //Waarom lach je toch zoo en wrijf je je zoo de handen?" vroeg hij hem op strengen toon. De soldaateen weinig beschaamdbleef glimlachen. //Maar weet je wel, dat jij een domkop bent van een nieuw slag? Ik vraag je, waarom je lacht. Kijk!" antwoordde de rekruut, terwijlf hij de oogen neersloeg en met de beide handen een pand van zijn kapotjas verfrommelde//ik wist, dat u bij dit regiment was, en men heeft er mij ook heen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1875 | | pagina 280