311
voor aanvoert. De ingenieurs der Openbare Werken staan toch voor
zeker op geen lageren trap van ontwikkeling en kunde dan de offi
cieren der Genie; en zoo er bij de Genie eenigszins beter gewerkt
wordt dan bij de Openbare werken, hetgeen wij zeer genegen zijn
aan te nemen, is zulks uitsluitend toe te schrijven aan het geschik
ter onderopzichtdat bij de Genie door zaakkundige militaire am
bachtslieden (geniewerklieden) uitgeoefend wordt en daarentegen bij
de civile werken maar al te dikwijls, uit gebrek aan goed personeel
te wenschen overlaat.
Er is echter eene andere redendie door den heer Van Delden
niet genoemd is doch uit een militair oogpunt zwaar weegt, om Wa
terstaat en Genie tot één militair korps te vereenigende omstan
digheid dat het leger danbij oorlog vooral tegen een buitenland-
schen vijand, over eene aanzienlijke reserve van een 70- of 80-tal
Genie-officieren zou kunnen beschikken, juist in den tijd dat de
openbare werken nagenoeg zouden stilstaan. Dit zou o. i. een over
wegend voordeel zijn, en de vereeniging heeft, gelooven wij, geen
enkel nadeel. Ook de belangen de tegenwoordige Ingenieurs blijven
onaangetast, wanneer bepaald wordt, dat voortaan alle gouvernements
ingenieurs in dienst zullen treden als Genie-officieren, en, na eenige
tijd als zoodanig en bij het korps mineurs en sappeurs te hebben
dienst gedaannaarmate van de behoefte en bij gebleken geschikt
heid bij den Waterstaat worden gedetacheerd; zoodat over b. v.
30 jaren het korps civile Ingenieurs geheel zou bestaan uit gede
tacheerde Genie-officieren. De studiën van- de civile en de militaire
ingenieurs komen in zoovele opzichten met elkaar overeen, dat ten
aanzien der opleiding zoodanige regeling wel geen bezwaar heeft. Het
ligt intusschen buiten ons bestek, dit denkbeeld hier verder uit te
werken; het is ons voor het oogenblik genoeg, er de aandacht op
gevestigd te hebben.
5 Juni1875.